Dutch
Detailed Translations for colporteren from Dutch to Swedish
colporteren:
-
colporteren (uitventen)
Conjugations for colporteren:
o.t.t.
- colporteer
- colporteert
- colporteert
- colporteren
- colporteren
- colporteren
o.v.t.
- colporteerde
- colporteerde
- colporteerde
- colporteerden
- colporteerden
- colporteerden
v.t.t.
- heb gecolporteerd
- hebt gecolporteerd
- heeft gecolporteerd
- hebben gecolporteerd
- hebben gecolporteerd
- hebben gecolporteerd
v.v.t.
- had gecolporteerd
- had gecolporteerd
- had gecolporteerd
- hadden gecolporteerd
- hadden gecolporteerd
- hadden gecolporteerd
o.t.t.t.
- zal colporteren
- zult colporteren
- zal colporteren
- zullen colporteren
- zullen colporteren
- zullen colporteren
o.v.t.t.
- zou colporteren
- zou colporteren
- zou colporteren
- zouden colporteren
- zouden colporteren
- zouden colporteren
en verder
- ben gecolporteerd
- bent gecolporteerd
- is gecolporteerd
- zijn gecolporteerd
- zijn gecolporteerd
- zijn gecolporteerd
diversen
- colporteer!
- colporteert!
- gecolporteerd
- colporterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for colporteren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sälja | verkopen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
idka falkjakt | colporteren; uitventen | |
ropa ut | colporteren; uitventen | afroepen; namen afroepen; omroepen |
sälja | colporteren; uitventen | iets verkopen; ontdoen; slijten; van de hand doen; verhandelen; verkopen; zich van iets ontdoen |