Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. consigneren:


Dutch

Detailed Translations for consigneren from Dutch to Swedish

consigneren:

consigneren verb (consigneer, consigneert, consigneerde, consigneerden, geconsigneerd)

  1. consigneren (in consignatie zenden)
    överlämna; anförtro
    • överlämna verb (överlämnar, överlämnade, överlämnat)
    • anförtro verb (anförtror, anförtrodde, anförtrott)
  2. consigneren (ter bewaring geven)
    ge i konsignation
    • ge i konsignation verb (ger i konsignation, gav i konsignation, givit i konsignation)

Conjugations for consigneren:

o.t.t.
  1. consigneer
  2. consigneert
  3. consigneert
  4. consigneren
  5. consigneren
  6. consigneren
o.v.t.
  1. consigneerde
  2. consigneerde
  3. consigneerde
  4. consigneerden
  5. consigneerden
  6. consigneerden
v.t.t.
  1. heb geconsigneerd
  2. hebt geconsigneerd
  3. heeft geconsigneerd
  4. hebben geconsigneerd
  5. hebben geconsigneerd
  6. hebben geconsigneerd
v.v.t.
  1. had geconsigneerd
  2. had geconsigneerd
  3. had geconsigneerd
  4. hadden geconsigneerd
  5. hadden geconsigneerd
  6. hadden geconsigneerd
o.t.t.t.
  1. zal consigneren
  2. zult consigneren
  3. zal consigneren
  4. zullen consigneren
  5. zullen consigneren
  6. zullen consigneren
o.v.t.t.
  1. zou consigneren
  2. zou consigneren
  3. zou consigneren
  4. zouden consigneren
  5. zouden consigneren
  6. zouden consigneren
diversen
  1. consigneer!
  2. consigneert!
  3. geconsigneerd
  4. consignerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for consigneren:

NounRelated TranslationsOther Translations
överlämna afdracht; inlevering
VerbRelated TranslationsOther Translations
anförtro consigneren; in consignatie zenden toevertrouwen
ge i konsignation consigneren; ter bewaring geven
överlämna consigneren; in consignatie zenden aangeven; aanreiken; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; overgeven; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toesteken