Dutch

Detailed Translations for declineren from Dutch to Swedish

declineren:

declineren verb (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)

  1. declineren (achteruitgaan; afnemen; minder worden)
    förgå; krympa; blekna; minska; avta
    • förgå verb (förgår, förgick, förgått)
    • krympa verb (krymper, krympte, krympt)
    • blekna verb (bleknar, bleknade, bleknat)
    • minska verb (minskar, minskade, minskat)
    • avta verb (avtar, avtog, avtagit)
  2. declineren (verbuigen; vervoegen)
    konjugera; böja; böja grammatiskt; deklinera
    • konjugera verb (konjugerar, konjugerade, konjugerat)
    • böja verb (böjer, böjde, böjt)
    • böja grammatiskt verb (böjer grammatiskt, böjde grammatiskt, böjt grammatiskt)
    • deklinera verb (deklinerar, deklinerade, deklinerat)
  3. declineren (minder worden; afnemen; verminderen; )
    minska; sjunka; förfalla; avta; gå ner
    • minska verb (minskar, minskade, minskat)
    • sjunka verb (sjunker, sjönk, sjunkit)
    • förfalla verb (förfaller, förföll, förfallit)
    • avta verb (avtar, avtog, avtagit)
    • gå ner verb (går ner, gick ner, gått ner)
  4. declineren (vertikken; weigeren)
    neka blankt
    • neka blankt verb (nekar blankt, nekade blankt, nekat blankt)

Conjugations for declineren:

o.t.t.
  1. declineer
  2. declineert
  3. declineert
  4. declineren
  5. declineren
  6. declineren
o.v.t.
  1. declineerde
  2. declineerde
  3. declineerde
  4. declineerden
  5. declineerden
  6. declineerden
v.t.t.
  1. heb gedeclineerd
  2. hebt gedeclineerd
  3. heeft gedeclineerd
  4. hebben gedeclineerd
  5. hebben gedeclineerd
  6. hebben gedeclineerd
v.v.t.
  1. had gedeclineerd
  2. had gedeclineerd
  3. had gedeclineerd
  4. hadden gedeclineerd
  5. hadden gedeclineerd
  6. hadden gedeclineerd
o.t.t.t.
  1. zal declineren
  2. zult declineren
  3. zal declineren
  4. zullen declineren
  5. zullen declineren
  6. zullen declineren
o.v.t.t.
  1. zou declineren
  2. zou declineren
  3. zou declineren
  4. zouden declineren
  5. zouden declineren
  6. zouden declineren
en verder
  1. is gedeclineerd
  2. zijn gedeclineerd
diversen
  1. declineer!
  2. declineert!
  3. gedeclineerd
  4. declinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

declineren [znw.] nomen

  1. declineren (verbuigen)
    deklination; böjning; kasusböjning

Translation Matrix for declineren:

NounRelated TranslationsOther Translations
böja buiging; kromming
böjning declineren; verbuigen bocht; buiging; draai; draaiing; genegenheid; inclinatie; kromming; kromte
deklination declineren; verbuigen
kasusböjning declineren; verbuigen
sjunka wegzakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
avta achteruitgaan; afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteruitgaan; bezwijken; instorten; lijntrekken; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken
blekna achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden bleek worden; tanen; vaal worden; van kleur veranderen; verbleken; verflauwen; verkleuren; verschieten; verslappen; vervagen; vervalen; wit wegtrekken; wit worden
böja declineren; verbuigen; vervoegen buigen; doen buigen; krom buigen; krombuigen; ombuigen; verbuigen
böja grammatiskt declineren; verbuigen; vervoegen
deklinera declineren; verbuigen; vervoegen
förfalla afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afrotten; bederven; bouwvallig worden; brokkelen; kruimelen; ongeldig worden; rotten; vergaan; verkommeren; vermolmen; verrotten; vervallen; wegrotten
förgå achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
gå ner afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen naar beneden gaan; naar beneden lopen; neergaan; omlaaggaan
konjugera declineren; verbuigen; vervoegen
krympa achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afnemend; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; slinkend; tanend; verkleinen
minska achteruitgaan; afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afkorten; afnemen; afnemend; denigreren; inkrimpen; kleiner maken; kleineren; krimpen; lager maken; lenigen; minder worden; minimaliseren; slinken; slinkend; tanend; terugdraaien; terugschroeven; verkleinen; verlagen; verlichten; verminderen; verzachten
neka blankt declineren; vertikken; weigeren
sjunka afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afnemen; doen zinken; inkrimpen; krimpen; lager worden; minder worden; naar beneden gaan; naar beneden lopen; neergaan; omlaaggaan; onder water gaan; ondergaan; slinken; verkleinen; verminderen; zinken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
minska afname voorraad; vermindering