Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. donder:
  2. donderen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for donder from Dutch to Swedish

donder:

donder [de ~ (m)] nomen

  1. de donder
    åska

Translation Matrix for donder:

NounRelated TranslationsOther Translations
åska donder bliksem; donderbui; onweer; weerlicht
VerbRelated TranslationsOther Translations
åska donderen; onweren

Related Words for "donder":


Wiktionary Translations for donder:

donder
noun
  1. een zeer luid geluid bij onweer

Cross Translation:
FromToVia
donder åska Donner — ein krachendes, mahlendes, grollendes oder rollendes Geräusch, das von einem Blitz während eines Gewitters erzeugt wird
donder åska; smäll thunder — sound caused by a lightning
donder tordön; åska tonnerre — météorologie|fr bruit de la foudre.

donderen:

donderen verb (donder, dondert, donderde, donderden, gedonderd)

  1. donderen (onweren)
    åska
    • åska verb (åskar, åskade, åskat)
  2. donderen (uit de slof schieten; tekeergaan; uitvaren)
    rasa; storma; dundra; bryta ut i raseri
    • rasa verb (rasar, rasade, rasat)
    • storma verb (stormar, stormade, stormat)
    • dundra verb (dundrar, dundrade, dundrat)
    • bryta ut i raseri verb (bryter ut i raseri, bröt ut i raseri, brutit ut i raseri)

Conjugations for donderen:

o.t.t.
  1. donder
  2. dondert
  3. dondert
  4. donderen
  5. donderen
  6. donderen
o.v.t.
  1. donderde
  2. donderde
  3. donderde
  4. donderden
  5. donderden
  6. donderden
v.t.t.
  1. heb gedonderd
  2. hebt gedonderd
  3. heeft gedonderd
  4. hebben gedonderd
  5. hebben gedonderd
  6. hebben gedonderd
v.v.t.
  1. had gedonderd
  2. had gedonderd
  3. had gedonderd
  4. hadden gedonderd
  5. hadden gedonderd
  6. hadden gedonderd
o.t.t.t.
  1. zal donderen
  2. zult donderen
  3. zal donderen
  4. zullen donderen
  5. zullen donderen
  6. zullen donderen
o.v.t.t.
  1. zou donderen
  2. zou donderen
  3. zou donderen
  4. zouden donderen
  5. zouden donderen
  6. zouden donderen
en verder
  1. ben gedonderd
  2. bent gedonderd
  3. is gedonderd
  4. zijn gedonderd
  5. zijn gedonderd
  6. zijn gedonderd
diversen
  1. donder!
  2. dondert!
  3. gedonderd
  4. donderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

donderen [znw.] nomen

  1. donderen

Translation Matrix for donderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
dundrande donderen onweren
åska bliksem; donder; donderbui; onweer; weerlicht
VerbRelated TranslationsOther Translations
bryta ut i raseri donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren
dundra donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren razen; tekeergaan; woeden
rasa donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren fulmineren; inkalven; kelderen; ketteren; razen; robbedoezen; steil afhellen; sterk in waarde dalen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; woeden
storma donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren aanvallen; attaqueren; bestormen; ketteren; overvallen; razen; stormlopen; tekeergaan; woeden
åska donderen; onweren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
dundrande daverend; donderend; galmend; schallend; weerklinkend

Related Words for "donderen":


Wiktionary Translations for donderen:


Cross Translation:
FromToVia
donderen dundra; dåna thunder — to make a noise like thunder