Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. duwtje:
  2. duw:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for duwtje from Dutch to Swedish

duwtje:

duwtje [het ~] nomen

  1. het duwtje (stoot; zet; por; duw; stootje)
    slag; stöt; dunk; bump; lätt knuff

Translation Matrix for duwtje:

NounRelated TranslationsOther Translations
bump duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
dunk duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet bons; pof
lätt knuff duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
slag duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet aard; dreun; drevels; geklots; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; opdoffers; opdonder; opdonders; opduvel; opduvels; oplawaai; oplawaaien; pets; peut; pol; revers; shocks; slag; soort; stempels; stoot; tik; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag
stöt duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet bons; geschok; geschud; hengst; hobbeling; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pof; stoot; stuwdruk
OtherRelated TranslationsOther Translations
stöt botsing

Related Words for "duwtje":


duwtje form of duw:

duw [de ~ (m)] nomen

  1. de duw (duwtje; stoot; zet; por; stootje)
    slag; stöt; dunk; bump; lätt knuff

Translation Matrix for duw:

NounRelated TranslationsOther Translations
bump duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
dunk duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet bons; pof
lätt knuff duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
slag duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet aard; dreun; drevels; geklots; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; opdoffers; opdonder; opdonders; opduvel; opduvels; oplawaai; oplawaaien; pets; peut; pol; revers; shocks; slag; soort; stempels; stoot; tik; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag
stöt duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet bons; geschok; geschud; hengst; hobbeling; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pof; stoot; stuwdruk
OtherRelated TranslationsOther Translations
stöt botsing

Related Words for "duw":


Wiktionary Translations for duw:


Cross Translation:
FromToVia
duw ryck push — short, directed application of force; act of pushing