Summary
Dutch
Detailed Translations for enter from Dutch to Swedish
enteren:
-
enteren
Conjugations for enteren:
o.t.t.
- enter
- entert
- entert
- enteren
- enteren
- enteren
o.v.t.
- enterde
- enterde
- enterde
- enterden
- enterden
- enterden
v.t.t.
- heb geënterd
- hebt geënterd
- heeft geënterd
- hebben geënterd
- hebben geënterd
- hebben geënterd
v.v.t.
- had geënterd
- had geënterd
- had geënterd
- hadden geënterd
- hadden geënterd
- hadden geënterd
o.t.t.t.
- zal enteren
- zult enteren
- zal enteren
- zullen enteren
- zullen enteren
- zullen enteren
o.v.t.t.
- zou enteren
- zou enteren
- zou enteren
- zouden enteren
- zouden enteren
- zouden enteren
en verder
- ben geënterd
- bent geënterd
- is geënterd
- zijn geënterd
- zijn geënterd
- zijn geënterd
diversen
- enter!
- entert!
- geënterd
- enterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for enteren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
gå ombord | beschot; instappen; lambrisering | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gå ombord | enteren | aan boord gaan; aan boord klimmen; inschepen; scheep gaan; van wal gaan; van wal steken; verschepen |
äntra | enteren |