Dutch
Detailed Translations for flikker from Dutch to Swedish
flikker:
Translation Matrix for flikker:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bög | flikker; homo; mietje; nicht; poot | homo; homofiel; homoseksueel |
fikus | flikker; homo; mietje; nicht; poot | |
homofil | flikker; homo; mietje; nicht; poot | |
homosexuell | flikker; homo; mietje; nicht; poot | homo; homofiel; homoseksueel |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
homosexuell | homo; homofiel; homoseksueel; homosexueel |
Related Words for "flikker":
Related Definitions for "flikker":
flikkeren:
Conjugations for flikkeren:
o.t.t.
- flikker
- flikkert
- flikkert
- flikkeren
- flikkeren
- flikkeren
o.v.t.
- flikkerde
- flikkerde
- flikkerde
- flikkerden
- flikkerden
- flikkerden
v.t.t.
- heb geflikkerd
- hebt geflikkerd
- heeft geflikkerd
- hebben geflikkerd
- hebben geflikkerd
- hebben geflikkerd
v.v.t.
- had geflikkerd
- had geflikkerd
- had geflikkerd
- hadden geflikkerd
- hadden geflikkerd
- hadden geflikkerd
o.t.t.t.
- zal flikkeren
- zult flikkeren
- zal flikkeren
- zullen flikkeren
- zullen flikkeren
- zullen flikkeren
o.v.t.t.
- zou flikkeren
- zou flikkeren
- zou flikkeren
- zouden flikkeren
- zouden flikkeren
- zouden flikkeren
diversen
- flikker!
- flikkert!
- geflikkerd
- flikkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
flikkeren
flimmrande-
flimmrande nomen
-
Translation Matrix for flikkeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
flamma | flonkering; signaalvlam | |
flimmrande | flikkeren | |
låga | signaalvlam | |
tindra | getintel; tinteling | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
flamma | flakkeren; flikkeren; vlammen | flonkeren; vlammen; vlammen uitslaan; vonken schieten |
gnistra | flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen | fonkelen; glimmen; glinsteren; vonken schieten |
låga | flakkeren; flikkeren; vlammen | |
spraka | flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen | flonkeren; knappen |
spritta | flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen | |
tindra | flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen | |
tumla | flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen | spartelen |