Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gefrankeerd:
  2. frankeren:


Dutch

Detailed Translations for gefrankeerd from Dutch to Swedish

gefrankeerd:

gefrankeerd adj

  1. gefrankeerd

Translation Matrix for gefrankeerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
frankerad gefrankeerd
frankerat gefrankeerd

frankeren:

frankeren verb (frankeer, frankeert, frankeerde, frankeerden, gefrankeerd)

  1. frankeren (beporten)
    frankera
    • frankera verb (frankerar, frankerade, frankerat)

Conjugations for frankeren:

o.t.t.
  1. frankeer
  2. frankeert
  3. frankeert
  4. frankeren
  5. frankeren
  6. frankeren
o.v.t.
  1. frankeerde
  2. frankeerde
  3. frankeerde
  4. frankeerden
  5. frankeerden
  6. frankeerden
v.t.t.
  1. heb gefrankeerd
  2. hebt gefrankeerd
  3. heeft gefrankeerd
  4. hebben gefrankeerd
  5. hebben gefrankeerd
  6. hebben gefrankeerd
v.v.t.
  1. had gefrankeerd
  2. had gefrankeerd
  3. had gefrankeerd
  4. hadden gefrankeerd
  5. hadden gefrankeerd
  6. hadden gefrankeerd
o.t.t.t.
  1. zal frankeren
  2. zult frankeren
  3. zal frankeren
  4. zullen frankeren
  5. zullen frankeren
  6. zullen frankeren
o.v.t.t.
  1. zou frankeren
  2. zou frankeren
  3. zou frankeren
  4. zouden frankeren
  5. zouden frankeren
  6. zouden frankeren
en verder
  1. is gefrankeerd
  2. zijn gefrankeerd
diversen
  1. frankeer!
  2. frankeert!
  3. gefrankeerd
  4. frankerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for frankeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
frankera beporten; frankeren