Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. genivelleerd:
  2. nivelleren:


Dutch

Detailed Translations for genivelleerd from Dutch to Swedish

genivelleerd:

genivelleerd adj

  1. genivelleerd (vereffend)

Translation Matrix for genivelleerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
nivellerad genivelleerd; vereffend
utslätad genivelleerd; vereffend

nivelleren:

nivelleren verb (nivelleer, nivelleert, nivelleerde, nivelleerden, genivelleerd)

  1. nivelleren (vlak maken; gelijkmaken)
    jämna; utjämna; släta ut; göra jämn
    • jämna verb (jämnar, jämnade, jämnat)
    • utjämna verb (utjämnar, utjämnade, utjämnat)
    • släta ut verb (släter ut, slätte ut, slät ut)
    • göra jämn verb (gör jämn, gjorde jämn, gjort jämn)

Conjugations for nivelleren:

o.t.t.
  1. nivelleer
  2. nivelleert
  3. nivelleert
  4. nivelleren
  5. nivelleren
  6. nivelleren
o.v.t.
  1. nivelleerde
  2. nivelleerde
  3. nivelleerde
  4. nivelleerden
  5. nivelleerden
  6. nivelleerden
v.t.t.
  1. heb genivelleerd
  2. hebt genivelleerd
  3. heeft genivelleerd
  4. hebben genivelleerd
  5. hebben genivelleerd
  6. hebben genivelleerd
v.v.t.
  1. had genivelleerd
  2. had genivelleerd
  3. had genivelleerd
  4. hadden genivelleerd
  5. hadden genivelleerd
  6. hadden genivelleerd
o.t.t.t.
  1. zal nivelleren
  2. zult nivelleren
  3. zal nivelleren
  4. zullen nivelleren
  5. zullen nivelleren
  6. zullen nivelleren
o.v.t.t.
  1. zou nivelleren
  2. zou nivelleren
  3. zou nivelleren
  4. zouden nivelleren
  5. zouden nivelleren
  6. zouden nivelleren
en verder
  1. is genivelleerd
  2. zijn genivelleerd
diversen
  1. nivelleer!
  2. nivelleert!
  3. genivelleerd
  4. nivellerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

nivelleren [znw.] nomen

  1. nivelleren (gelijkmaken)

Translation Matrix for nivelleren:

NounRelated TranslationsOther Translations
jämna ut gelijkmaken; nivelleren equatie; gelijkmaking; vereffening
VerbRelated TranslationsOther Translations
göra jämn gelijkmaken; nivelleren; vlak maken
jämna gelijkmaken; nivelleren; vlak maken afdoen; afhandelen; afplatten; afstrijken; beslechten; effenen; egaliseren; gelijk trekken; gelijkmaken; gladmaken; lepel afstrijken; planeren; platmaken; rechtmaken; twist uit de weg ruimen
jämna ut vereffenen; verrekenen
släta ut gelijkmaken; nivelleren; vlak maken effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; rechtmaken
utjämna gelijkmaken; nivelleren; vlak maken balanceren; evenaren; gelijk trekken; in evenwicht brengen; planeren; uitbalanceren