Dutch
Detailed Translations for geplet from Dutch to Swedish
geplet:
-
geplet
Translation Matrix for geplet:
Noun | Related Translations | Other Translations |
tillplattad | afvlakken | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
knosad | geplet | |
tillplattad | geplet | afgeplat |
pletten:
-
pletten (platdrukken; platmaken; fijndrukken)
Conjugations for pletten:
o.t.t.
- plet
- plet
- plet
- pletten
- pletten
- pletten
o.v.t.
- plette
- plette
- plette
- pletten
- pletten
- pletten
v.t.t.
- heb geplet
- hebt geplet
- heeft geplet
- hebben geplet
- hebben geplet
- hebben geplet
v.v.t.
- had geplet
- had geplet
- had geplet
- hadden geplet
- hadden geplet
- hadden geplet
o.t.t.t.
- zal pletten
- zult pletten
- zal pletten
- zullen pletten
- zullen pletten
- zullen pletten
o.v.t.t.
- zou pletten
- zou pletten
- zou pletten
- zouden pletten
- zouden pletten
- zouden pletten
en verder
- ben geplet
- bent geplet
- is geplet
- zijn geplet
- zijn geplet
- zijn geplet
diversen
- plet!
- plet!
- geplet
- plettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pletten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
förkrossa | fijndrukken; platdrukken; platmaken; pletten | |
krossa | fijndrukken; platdrukken; platmaken; pletten | 'n aframmeling geven; aan stukken breken; aframmelen; afrossen; afslijpen; bedwingen; beteugelen; breken; erafslijpen; fijn drukken; fijnmaken; in bedwang houden; in de prak rijden; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; kapotdrukken; onderdrukken; platdrukken; smashen; stukbreken; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; vijzelen |