Noun | Related Translations | Other Translations |
benägenhet
|
geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging
|
aansprakelijkheid; genegenheid; inclinatie; verantwoordelijkheid
|
böjelse
|
geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging
|
declinatie; draai; genegenheid; glooiing; glooiingshoek; inclinatie; keer; kentering; kronkel; ombuiging; omkeer; ommekeer; ommezwaai; omslag; twist; verdraaiing
|
håg
|
geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging
|
|
ståndpunkt
|
gezindheid; overtuiging; vaststaande mening
|
aspect; bewering; facet; houding; opzicht; positie; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; thema
|
syn
|
gezindheid; overtuiging; vaststaande mening
|
aanblik; aanzicht; begrip; benul; beschouwing; inzicht; kans; meningsuiting; mentale voorstelling; oordeel; perspectief; toekomst; visie; visioen; vooruitzicht
|
tro
|
confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte
|
confidentie; credo; fiducie; geloof; overtuigdheid; overtuiging; vertrouwen
|
åsikt
|
gezindheid; overtuiging; vaststaande mening
|
begrip; benul; denkbeeld; gedachte; gezichtshoek; gezichtspunt; idee; invalshoek; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; oogpunt; oordeel; opinie; overtuiging; perspectief; standpunt; zienswijs
|
övertygelse
|
confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; overtuiging; vaststaande mening
|
overtuigdheid; overtuiging
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
tro
|
|
aannemen; geloven; vertrouwen
|