Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. hannesen:
  2. hannes:


Dutch

Detailed Translations for hannesen from Dutch to Swedish

hannesen:

hannesen verb

  1. hannesen (talmen; zeiken; teuten; )
    uppehålla; fördröja
    • uppehålla verb (uppehåller, uppehöll, uppehållit)
    • fördröja verb (fördröjer, fördröjde, fördröjt)

Translation Matrix for hannesen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fördröja aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
uppehålla aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren behouden; in stand houden; onderhouden; ophouden; rekken; temporiseren; vertragen

Related Words for "hannesen":


hannesen form of hannes:

hannes [de ~ (m)] nomen

  1. de hannes (treuzelaar; sijsjeslijmer; treuzelkous; )

Translation Matrix for hannes:

NounRelated TranslationsOther Translations
trögis hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous kuiken; onnozelaar; onnozele; onnozole hals; schaap; schaapskop; uil

Related Words for "hannes":