Dutch
Detailed Translations for herhalen from Dutch to Swedish
herhalen:
Conjugations for herhalen:
o.t.t.
- herhaal
- herhaalt
- herhaalt
- herhalen
- herhalen
- herhalen
o.v.t.
- herhaalde
- herhaalde
- herhaalde
- herhaalden
- herhaalden
- herhaalden
v.t.t.
- heb herhaald
- hebt herhaald
- heeft herhaald
- hebben herhaald
- hebben herhaald
- hebben herhaald
v.v.t.
- had herhaald
- had herhaald
- had herhaald
- hadden herhaald
- hadden herhaald
- hadden herhaald
o.t.t.t.
- zal herhalen
- zult herhalen
- zal herhalen
- zullen herhalen
- zullen herhalen
- zullen herhalen
o.v.t.t.
- zou herhalen
- zou herhalen
- zou herhalen
- zouden herhalen
- zouden herhalen
- zouden herhalen
en verder
- is herhaald
- zijn herhaald
diversen
- herhaal!
- herhaalt!
- herhaald
- herhalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for herhalen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
eka | echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen | echoën; galmen; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen |
loop | herhalen | |
repetera | herhalen; oefenen; repeteren | bewonderen |
spela upp slinga | herhalen | |
säga efter | echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen | |
upprepa | echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen | declameren; hoogdravend praten; navertellen; oreren |
öva | herhalen; oefenen; repeteren | bekwamen; coachen; exerceren; harden; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; trainen |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
loop | lus |