Dutch
Detailed Translations for ijlen from Dutch to Swedish
ijlen:
-
ijlen (onzin uitkramen; raaskallen; kletsen; onzin verkopen; wartaal spreken)
-
ijlen (zich spoeden; haasten; jagen; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; spoeden)
-
ijlen (zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren)
Conjugations for ijlen:
o.t.t.
- ijl
- ijlt
- ijlt
- ijlen
- ijlen
- ijlen
o.v.t.
- ijlde
- ijlde
- ijlde
- ijlden
- ijlden
- ijlden
v.t.t.
- heb geijld
- hebt geijld
- heeft geijld
- hebben geijld
- hebben geijld
- hebben geijld
v.v.t.
- had geijld
- had geijld
- had geijld
- hadden geijld
- hadden geijld
- hadden geijld
o.t.t.t.
- zal ijlen
- zult ijlen
- zal ijlen
- zullen ijlen
- zullen ijlen
- zullen ijlen
o.v.t.t.
- zou ijlen
- zou ijlen
- zou ijlen
- zouden ijlen
- zouden ijlen
- zouden ijlen
en verder
- ben geijld
- bent geijld
- is geijld
- zijn geijld
- zijn geijld
- zijn geijld
diversen
- ijl!
- ijlt!
- geijld
- ijlend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ijlen:
Related Words for "ijlen":
ijl:
-
ijl (van geringe dichtheid; dun)
-
ijl (haastigheid; haast; spoed; overijling; gehaastheid)
-
ijl (topsnelheid; maximumsnelheid; hoogste snelheid)