Dutch

Detailed Translations for inhoud from Dutch to Swedish

inhoud:

inhoud [de ~ (m)] nomen

  1. de inhoud (betekenis)
    innehåll; mening; avsikt; betydelse; intention
  2. de inhoud (wat ergens in zit)
    innehåll
  3. de inhoud (inhoudsopgave; index; register)
  4. de inhoud (omvatte ruimte; capaciteit)
    potential; kapacitet
  5. de inhoud (grootte in de ruimte; volume)
    innehåll; storlek; volym

Translation Matrix for inhoud:

NounRelated TranslationsOther Translations
avsikt betekenis; inhoud bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; toeleg; voornemens
betydelse betekenis; inhoud bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; belangrijkheid; betekenis; gewichtigheid; import; invoer
index index; inhoud; inhoudsopgave; register index; koersindex
innehåll betekenis; grootte in de ruimte; inhoud; volume; waarmee iets gevuld is; wat ergens in zit aanbevolen inhoud; behelzen; capaciteit; inhouden; inhoudsruimte; onderwerp; strekking; subject; tendens; thema; thema van een boek; volume
innehållsförteckning index; inhoud; inhoudsopgave; register Inhoud; inhoudsopgave
intention betekenis; inhoud
kapacitet capaciteit; inhoud; omvatte ruimte Capaciteit; capaciteit; deskundigheid; inhoudsruimte; kennis van zaken; vakkundigheid; volume
mening betekenis; inhoud bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; denkbeeld; doel; dunk; gedachte; gewichtigheid; gezichtshoek; gezichtspunt; idee; import; intentie; invalshoek; invoer; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; moedwil; nut; oogpunt; oordeel; opinie; overtuiging; perspectief; standpunt; voornemen; zienswijs; zin
potential capaciteit; inhoud; omvatte ruimte
storlek grootte in de ruimte; inhoud; volume afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang; rijzigheid
volym grootte in de ruimte; inhoud; volume band; boekdeel; capaciteit; deel; geluidssterkte; geluidsvolume; inhoudsruimte; toonsterkte; volume
VerbRelated TranslationsOther Translations
storlek diepte loden; grootte wijzigen

Related Definitions for "inhoud":

  1. alles wat in een tekst staat1
    • maak een samenvatting van de inhoud1
  2. wat erin zit of erin kan1
    • de inhoud van dit pak melk is bedorven1

Wiktionary Translations for inhoud:


Cross Translation:
FromToVia
inhoud innehåll content — that which is contained
inhoud förteckning index — alphabetical listing
inhoud innehållsförteckning table of contents — organized list summarizing book of document
inhoud volym volume — unit of three dimensional measure that consists of a length, a width and a height
inhoud innehåll Inhalt — das, was die Sache ausmacht; die Substanz; das, woraus sich eine Sache zusammensetzt (oft abstrakt und übertragen: Inhalt des Buches, des Vortrages, der Veranstaltung)
inhoud volym; band volumeampleur, grosseur d’une masse ; espace occuper par un corps ou celui pouvant être délimité par une ou des surfaces.

inhoud form of inhouden:

inhouden verb (houd in, houdt in, hield in, hielden in, ingehouden)

  1. inhouden (behelzen)
    inkludera; inräkna; innefatta; räkna in
  2. inhouden (bevatten)
    tillägga; addera
    • tillägga verb (tillägger, tilla, tillaggt)
    • addera verb (adderar, adderade, adderat)
  3. inhouden (betekenen; neerkomen op)
    betyda
    • betyda verb (betyder, betydde, betytt)
  4. inhouden (in mindering brengen; verrekenen; aftrekken; afhouden)
    dra av; dra ifrån
    • dra av verb (drar av, drog av, dragit av)
    • dra ifrån verb (drar ifrån, drog ifrån, dragit ifrån)
  5. inhouden (rustig blijven; inslikken; beheersen)
    behålla sitt lugn; hålla sig lugn
  6. inhouden (geen afstand doen van; houden; achterhouden)
    återhålla; lägga band på; hindra; avhålla från
    • återhålla verb (återhåller, återhöll, återhållit)
    • lägga band på verb (lägger band på, lade band på, lagt band på)
    • hindra verb (hindrar, hindrade, hindrat)
    • avhålla från verb (avhåller från, avhöll från, avhållit från)
  7. inhouden (blijven staan; stoppen; stilstaan; stilhouden)
    stå stilla
    • stå stilla verb (står stilla, stod stilla, stått stilla)

Conjugations for inhouden:

o.t.t.
  1. houd in
  2. houdt in
  3. houdt in
  4. houden in
  5. houden in
  6. houden in
o.v.t.
  1. hield in
  2. hield in
  3. hield in
  4. hielden in
  5. hielden in
  6. hielden in
v.t.t.
  1. heb ingehouden
  2. hebt ingehouden
  3. heeft ingehouden
  4. hebben ingehouden
  5. hebben ingehouden
  6. hebben ingehouden
v.v.t.
  1. had ingehouden
  2. had ingehouden
  3. had ingehouden
  4. hadden ingehouden
  5. hadden ingehouden
  6. hadden ingehouden
o.t.t.t.
  1. zal inhouden
  2. zult inhouden
  3. zal inhouden
  4. zullen inhouden
  5. zullen inhouden
  6. zullen inhouden
o.v.t.t.
  1. zou inhouden
  2. zou inhouden
  3. zou inhouden
  4. zouden inhouden
  5. zouden inhouden
  6. zouden inhouden
en verder
  1. ben ingehouden
  2. bent ingehouden
  3. is ingehouden
  4. zijn ingehouden
  5. zijn ingehouden
  6. zijn ingehouden
diversen
  1. houd in!
  2. houdt in!
  3. ingehouden
  4. inhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inhouden [het ~] nomen

  1. het inhouden (behelzen)

Translation Matrix for inhouden:

NounRelated TranslationsOther Translations
innehåll behelzen; inhouden aanbevolen inhoud; betekenis; capaciteit; grootte in de ruimte; inhoud; inhoudsruimte; onderwerp; strekking; subject; tendens; thema; thema van een boek; volume; waarmee iets gevuld is; wat ergens in zit
omfattande behelzen; inhouden uitgebreidheid; uitgestrektheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
addera bevatten; inhouden bijrekenen; bijtellen; erbij doen; erbij tellen; optellen; samenschikken; toevoegen; voegen
avhålla från achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden
behålla sitt lugn beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven
betyda betekenen; inhouden; neerkomen op beduiden
dra av afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen afrukken; afscheuren; aftrekken; getallen van elkaar aftrekken
dra ifrån afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen
hindra achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden afbreken; afhouden; belemmeren; beletten; beteugelen; doen mislukken; doen ophouden; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een stokje steken voor; ervanaf houden; hinderen; onderbreken; onmogelijk maken; storen; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; voorkomen; voorkómen; weerhouden
hålla sig lugn beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven
inkludera behelzen; inhouden binnenwerpen; erbij rekenen; meerekenen; meetellen
innefatta behelzen; inhouden
inräkna behelzen; inhouden
lägga band på achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden beheersen; beteugelen; intomen
räkna in behelzen; inhouden meerekenen; meetellen
stå stilla blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen stilstaan; tot stilstand komen
tillägga bevatten; inhouden annexeren; erbij doen; inlijven; overnemen; toeschrijven; toevoegen; voegen
återhålla achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden beteugelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
omfattande groots; grootschalig; grootscheeps; uitvoerig; veelomvattend

Synonyms for "inhouden":


Antonyms for "inhouden":


Related Definitions for "inhouden":

  1. je beheersen, niets zeggen, terwijl je dat graag zou willen1
    • ik werd erg boos, maar ik hield me in!1
  2. het niet uitbetalen1
    • ik houd voor straf een tientje van je zakgeld in1
  3. iets betekenen1
    • wat houdt dat plan van hem precies in?1

Wiktionary Translations for inhouden:


Cross Translation:
FromToVia
inhouden innehålla contain — To hold inside
inhouden implicera imply — to have as a consequence
inhouden instänga; inspärra; sluta sig; innehålla; innefatta; sammanfatta; begränsa renfermerenfermer de nouveau.

Related Translations for inhoud