Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. insuikeren:


Dutch

Detailed Translations for insuikeren from Dutch to Swedish

insuikeren:

insuikeren verb (suiker in, suikert in, suikerde in, suikerden in, ingesuikerd)

  1. insuikeren (besuikeren)
    söta; sockra
    • söta verb (sötar, sötade, sötat)
    • sockra verb (sockrar, sockrade, sockrat)

Conjugations for insuikeren:

o.t.t.
  1. suiker in
  2. suikert in
  3. suikert in
  4. suikeren in
  5. suikeren in
  6. suikeren in
o.v.t.
  1. suikerde in
  2. suikerde in
  3. suikerde in
  4. suikerden in
  5. suikerden in
  6. suikerden in
v.t.t.
  1. heb ingesuikerd
  2. hebt ingesuikerd
  3. heeft ingesuikerd
  4. hebben ingesuikerd
  5. hebben ingesuikerd
  6. hebben ingesuikerd
v.v.t.
  1. had ingesuikerd
  2. had ingesuikerd
  3. had ingesuikerd
  4. hadden ingesuikerd
  5. hadden ingesuikerd
  6. hadden ingesuikerd
o.t.t.t.
  1. zal insuikeren
  2. zult insuikeren
  3. zal insuikeren
  4. zullen insuikeren
  5. zullen insuikeren
  6. zullen insuikeren
o.v.t.t.
  1. zou insuikeren
  2. zou insuikeren
  3. zou insuikeren
  4. zouden insuikeren
  5. zouden insuikeren
  6. zouden insuikeren
en verder
  1. is ingesuikerd
diversen
  1. suiker in!
  2. suikert in!
  3. ingesuikerd
  4. insuikerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for insuikeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
sockra besuikeren; insuikeren met suiker doordrenken; zoeten; zoetmaken
söta besuikeren; insuikeren zoeten; zoetmaken