Summary


Dutch

Detailed Translations for inzinken from Dutch to Swedish

inzinken:

inzinken verb (zink in, zinkt in, zonk in, zonken in, ingezonken)

  1. inzinken (in elkaar zakken; inzakken; invallen)
    kollapsa; störta ihop
    • kollapsa verb (kollapsar, kollapsade, kollapsat)
    • störta ihop verb (störtar ihop, störtade ihop, störtat ihop)
  2. inzinken (wegzinken; vervallen; wegglijden; )
    gå under; gå nedförsbacke
    • gå under verb (går under, gick under, gått under)
    • gå nedförsbacke verb (går nedförsbacke, gick nedförsbacke, gått nedförsbacke)

Conjugations for inzinken:

o.t.t.
  1. zink in
  2. zinkt in
  3. zinkt in
  4. zinken in
  5. zinken in
  6. zinken in
o.v.t.
  1. zonk in
  2. zonk in
  3. zonk in
  4. zonken in
  5. zonken in
  6. zonken in
v.t.t.
  1. ben ingezonken
  2. bent ingezonken
  3. is ingezonken
  4. zijn ingezonken
  5. zijn ingezonken
  6. zijn ingezonken
v.v.t.
  1. was ingezonken
  2. was ingezonken
  3. was ingezonken
  4. waren ingezonken
  5. waren ingezonken
  6. waren ingezonken
o.t.t.t.
  1. zal inzinken
  2. zult inzinken
  3. zal inzinken
  4. zullen inzinken
  5. zullen inzinken
  6. zullen inzinken
o.v.t.t.
  1. zou inzinken
  2. zou inzinken
  3. zou inzinken
  4. zouden inzinken
  5. zouden inzinken
  6. zouden inzinken
en verder
  1. is ingezonken
diversen
  1. zink in!
  2. zinkt in!
  3. ingezonken
  4. inzinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inzinken [znw.] nomen

  1. inzinken (wegzinken)

Translation Matrix for inzinken:

NounRelated TranslationsOther Translations
gå under wegzakken
kollapsa instorting; neervallen
sjunka i inzinken; wegzinken
VerbRelated TranslationsOther Translations
gå nedförsbacke afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken
gå under afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken omlaag gaan; onder water gaan; ondergaan; zinken
kollapsa in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken afleggen; bezwijken; desintegreren; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zinken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; omlaagstorten; ten gronde gaan; tenondergaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vallen; verzakken
störta ihop in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken