Dutch
Detailed Translations for klevend from Dutch to Swedish
klevend:
-
klevend
Translation Matrix for klevend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
självhäftande | klevend | zelfhechtend; zelfklevend |
kleven:
-
kleven (iets vastkleven; plakken; vastlijmen)
-
kleven (aan elkaar kleven; plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken)
Conjugations for kleven:
o.t.t.
- kleef
- kleeft
- kleeft
- kleven
- kleven
- kleven
o.v.t.
- kleefde
- kleefde
- kleefde
- kleefden
- kleefden
- kleefden
v.t.t.
- ben gekleefd
- bent gekleefd
- is gekleefd
- zijn gekleefd
- zijn gekleefd
- zijn gekleefd
v.v.t.
- was gekleefd
- was gekleefd
- was gekleefd
- waren gekleefd
- waren gekleefd
- waren gekleefd
o.t.t.t.
- zal kleven
- zult kleven
- zal kleven
- zullen kleven
- zullen kleven
- zullen kleven
o.v.t.t.
- zou kleven
- zou kleven
- zou kleven
- zouden kleven
- zouden kleven
- zouden kleven
en verder
- heb gekleefd
- hebt gekleefd
- heeft gekleefd
- hebben gekleefd
- hebben gekleefd
- hebben gekleefd
diversen
- kleef!
- kleeft!
- gekleefd
- klevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
kleven (lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen)
klistrande-
klistrande nomen
-
Translation Matrix for kleven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
klistrande | kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen | aanlijmen; lijmen; vastlijmen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
häfta | iets vastkleven; kleven; plakken; vastlijmen | aanhechten; blijven steken; haperen; nieten; stokken; vastlopen; vastnieten |
klibba | iets vastkleven; kleven; plakken; vastlijmen | aanlijmen; lijmen; vastlijmen |
klistra | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; iets vastkleven; kleven; klitten; plakken; vastlijmen; vastplakken | aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanlijmen; hechten; kitten; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken |
limma | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken | aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanlijmen; hechten; kitten; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken |
Wiktionary Translations for kleven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kleven | → fästa | ↔ adhere — To stick fast or cleave |
• kleven | → fästa | ↔ stick — to glue; to adhere (transitive) |
• kleven | → fastna | ↔ stick — to become attached, to adhere (intransitive) |
• kleven | → limma | ↔ coller — joindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle. |