Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. klimmend:
  2. klimmen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for klimmend from Dutch to Swedish

klimmend:


klimmend form of klimmen:

klimmen verb (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)

  1. klimmen (omhoogklimmen)
    stiga; gå upp; kliva upp
  2. klimmen (opklimmen; opklauteren)
    klättra upp; bestiga; gå uppför; stiga uppför
    • klättra upp verb (klättrar upp, klättrade upp, klättrat upp)
    • bestiga verb (bestiger, besteg, bestigit)
    • gå uppför verb (går uppför, gick uppför, gått uppför)
    • stiga uppför verb (stiger uppför, steg uppför, stigit uppför)
  3. klimmen (omhoogklimmen; stijgen; omhoog gaan; omhoogstijgen)
    kliva upp; klättra upp
    • kliva upp verb (kliver upp, klev upp, klivit upp)
    • klättra upp verb (klättrar upp, klättrade upp, klättrat upp)

Conjugations for klimmen:

o.t.t.
  1. klim
  2. klimt
  3. klimt
  4. klimmen
  5. klimmen
  6. klimmen
o.v.t.
  1. klom
  2. klom
  3. klom
  4. klommen
  5. klommen
  6. klommen
v.t.t.
  1. ben geklommen
  2. bent geklommen
  3. is geklommen
  4. zijn geklommen
  5. zijn geklommen
  6. zijn geklommen
v.v.t.
  1. was geklommen
  2. was geklommen
  3. was geklommen
  4. waren geklommen
  5. waren geklommen
  6. waren geklommen
o.t.t.t.
  1. zal klimmen
  2. zult klimmen
  3. zal klimmen
  4. zullen klimmen
  5. zullen klimmen
  6. zullen klimmen
o.v.t.t.
  1. zou klimmen
  2. zou klimmen
  3. zou klimmen
  4. zouden klimmen
  5. zouden klimmen
  6. zouden klimmen
en verder
  1. heb geklommen
  2. hebt geklommen
  3. heeft geklommen
  4. hebben geklommen
  5. hebben geklommen
  6. hebben geklommen
diversen
  1. klim!
  2. klimt!
  3. geklommen
  4. klimmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klimmen [znw.] nomen

  1. klimmen (opstijgen; stijging; stijgen; omhoogkomen)
    bestigning; uppfärt

Translation Matrix for klimmen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bestigning klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging scheepsaffuit
kliva upp opklimmen; stijgen
uppfärt klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
VerbRelated TranslationsOther Translations
bestiga klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen; bestijgen
gå upp klimmen; omhoogklimmen aanwassen; klieven; kloven; naar boven gaan; naar boven stappen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooglopen; omhoogstijgen; openhakken; openvliegen; rijzen; splijten; splitsen; stijgen; uiteensplijten
gå uppför klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen
kliva upp klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen omhoogstappen
klättra upp klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; stijgen naar boven klimmen
stiga klimmen; omhoogklimmen de hoogte ingaan; doen stijgen; een sprongetje maken; gaan staan; hoger bieden; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; omhoogkomen; opstaan; opstijgen; springen; stijgen; treden; uitrijzen; uittorenen; verheffen
stiga uppför klimmen; opklauteren; opklimmen

Related Words for "klimmen":


Synonyms for "klimmen":


Related Definitions for "klimmen":

  1. op handen en voeten naar beneden of naar boven gaan1
    • de aap klom in de boom1

Wiktionary Translations for klimmen:


Cross Translation:
FromToVia
klimmen klättra climb — to ascend, to go up
klimmen bestiga besteigen — sich zu einem hochgelegenen oder erhöhten Ort begeben
klimmen klättra klettern — zu einem hochgelegenen Ort hinaufsteigen oder heruntersteigen
klimmen dala descendreTraductions à trier suivant le sens.
klimmen kliva; klättra gravir — Monter avec effort.
klimmen kliva; klättra grimpergravir, monter en s’agrippant.