Dutch
Detailed Translations for knip from Dutch to Swedish
knip:
-
de knip (portemonnaie; portemonnee; portefeuille; beurs)
-
de knip (deurknip)
-
de knip (knipsluiting; knipslot)
knäpp lock-
knäpp lock nomen
-
-
de knip (sluitinrichting voor deur of raam; grendel; schuif)
Translation Matrix for knip:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bult | deurknip; knip | grendel; klem; pen; pin; rolbeugel; schoot; schuif; tapbout; tong; verschuifbare sluiting |
knäpp lock | knip; knipslot; knipsluiting | |
låskolv | deurknip; knip | |
plånbok | beurs; knip; portefeuille; portemonnaie; portemonnee | geldbuidel |
portemonaie | beurs; knip; portefeuille; portemonnaie; portemonnee | |
regel | grendel; knip; schuif; sluitinrichting voor deur of raam | dienstvoorschrift; filter; grendel; regel; reglement; reglementering; richtlijn; richtsnoer; schoot; schuif; stelregel; tong; verschuifbare sluiting; voorschrift |
åskvigg | deurknip; knip | bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits |
Related Words for "knip":
knip form of knippen:
Conjugations for knippen:
o.t.t.
- knip
- knipt
- knipt
- knippen
- knippen
- knippen
o.v.t.
- knipte
- knipte
- knipte
- knipten
- knipten
- knipten
v.t.t.
- heb geknipt
- hebt geknipt
- heeft geknipt
- hebben geknipt
- hebben geknipt
- hebben geknipt
v.v.t.
- had geknipt
- had geknipt
- had geknipt
- hadden geknipt
- hadden geknipt
- hadden geknipt
o.t.t.t.
- zal knippen
- zult knippen
- zal knippen
- zullen knippen
- zullen knippen
- zullen knippen
o.v.t.t.
- zou knippen
- zou knippen
- zou knippen
- zouden knippen
- zouden knippen
- zouden knippen
en verder
- is geknipt
diversen
- knip!
- knipt!
- geknipt
- knippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de knippen (knipsluitingen; knipsloten)
Translation Matrix for knippen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
klippa av | afknippen | |
knäpplås | knippen; knipsloten; knipsluitingen | |
skära av | afknippen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
beskära | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen | bijsnijden |
klippa av | afknippen; couperen; knippen | afkappen; bekorten |
klippa ut | knippen | |
skära av | afknippen; couperen; knippen | afkappen |
snitta någons hår | coifferen; kappen; knippen | |
trimma | knippen | bijknippen; een beetje knippen; haar kort laten knippen; kortwieken |