Summary
Dutch
Detailed Translations for knipper from Dutch to Swedish
knipper:
-
de knipper
Translation Matrix for knipper:
Noun | Related Translations | Other Translations |
huggare | knipper | hartsvanger; hertsvanger; houwer |
klippare | knipper | kotter; maaier; tremmer |
skärare | knipper | |
snidare | knipper | kerver |
Related Words for "knipper":
knipper form of knipperen:
-
knipperen (met oogleden op en neer gaan)
Conjugations for knipperen:
o.t.t.
- knipper
- knippert
- knippert
- knipperen
- knipperen
- knipperen
o.v.t.
- knipperde
- knipperde
- knipperde
- knipperden
- knipperden
- knipperden
v.t.t.
- heb geknipperd
- hebt geknipperd
- heeft geknipperd
- hebben geknipperd
- hebben geknipperd
- hebben geknipperd
v.v.t.
- had geknipperd
- had geknipperd
- had geknipperd
- hadden geknipperd
- hadden geknipperd
- hadden geknipperd
o.t.t.t.
- zal knipperen
- zult knipperen
- zal knipperen
- zullen knipperen
- zullen knipperen
- zullen knipperen
o.v.t.t.
- zou knipperen
- zou knipperen
- zou knipperen
- zouden knipperen
- zouden knipperen
- zouden knipperen
diversen
- knipper!
- knippert!
- geknipperd
- knipperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for knipperen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
blinka | getintel; knipoogje; tinteling | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
blinka | knipperen; met oogleden op en neer gaan | excelleren; flonkeren; knipogen; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken |