Summary


Dutch

Detailed Translations for lest from Dutch to Swedish

lest form of lessen:

lessen verb (les, lest, leste, lesten, gelest)

  1. lessen (stillen)
    släcka; dämpa; lindra; mildra
    • släcka verb (släckar, släckade, släckat)
    • dämpa verb (dämpar, dämpade, dämpat)
    • lindra verb (lindrar, lindrade, lindrat)
    • mildra verb (mildrar, mildrade, mildrat)
  2. lessen (tegoed doen; laven; lenigen)
    äta; festa på; nära; sluka; äta upp; vederkvicka
    • äta verb (äter, åt, ätit)
    • festa på verb (festar på, festade på, festat på)
    • nära verb (närar, närade, närat)
    • sluka verb (slukar, slukade, slukat)
    • äta upp verb (äter upp, åt upp, ätit upp)
    • vederkvicka verb (vederkvickar, vederkvickade, vederkvickat)

Conjugations for lessen:

o.t.t.
  1. les
  2. lest
  3. lest
  4. lessen
  5. lessen
  6. lessen
o.v.t.
  1. leste
  2. leste
  3. leste
  4. lesten
  5. lesten
  6. lesten
v.t.t.
  1. heb gelest
  2. hebt gelest
  3. heeft gelest
  4. hebben gelest
  5. hebben gelest
  6. hebben gelest
v.v.t.
  1. had gelest
  2. had gelest
  3. had gelest
  4. hadden gelest
  5. hadden gelest
  6. hadden gelest
o.t.t.t.
  1. zal lessen
  2. zult lessen
  3. zal lessen
  4. zullen lessen
  5. zullen lessen
  6. zullen lessen
o.v.t.t.
  1. zou lessen
  2. zou lessen
  3. zou lessen
  4. zouden lessen
  5. zouden lessen
  6. zouden lessen
en verder
  1. is gelest
diversen
  1. les!
  2. lest!
  3. gelest
  4. lessend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lessen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dämpa lessen; stillen dampen; dimmen; stomen; temperen; uitwasemen; vervriendelijken; verzachten; wasemen
festa på laven; lenigen; lessen; tegoed doen doorfuiven
lindra lessen; stillen bedaren; beschijnen; kalmeren; lenigen; opluchten; sussen; tot kalmte manen; verlichten; vermurwen; vertederen; vervriendelijken; verzachten
mildra lessen; stillen vertederen; vervriendelijken; verzachten
nära laven; lenigen; lessen; tegoed doen eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voedsel geven; voeren
sluka laven; lenigen; lessen; tegoed doen bikken; brassen; eten; naar binnen werken; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
släcka lessen; stillen afzetten; blussen; doven; smoren; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
vederkvicka laven; lenigen; lessen; tegoed doen
äta laven; lenigen; lessen; tegoed doen eten; leegeten; lunchen; opeten; opvreten; schaften; vreten
äta upp laven; lenigen; lessen; tegoed doen leegeten; opeten; opvreten; vreten
ModifierRelated TranslationsOther Translations
nära bijkans; rakelings; ternauwernood

Related Words for "lessen":