Dutch
Detailed Translations for morren from Dutch to Swedish
morren:
-
morren (over iets mopperen; kankeren; klagen; mopperen; brommen; pruttelen)
-
morren (ontevreden mompelen; murmeren)
Conjugations for morren:
o.t.t.
- mor
- mort
- mort
- morren
- morren
- morren
o.v.t.
- morde
- morde
- morde
- morden
- morden
- morden
v.t.t.
- heb gemord
- hebt gemord
- heeft gemord
- hebben gemord
- hebben gemord
- hebben gemord
v.v.t.
- had gemord
- had gemord
- had gemord
- hadden gemord
- hadden gemord
- hadden gemord
o.t.t.t.
- zal morren
- zult morren
- zal morren
- zullen morren
- zullen morren
- zullen morren
o.v.t.t.
- zou morren
- zou morren
- zou morren
- zouden morren
- zouden morren
- zouden morren
diversen
- mor!
- mort!
- gemord
- morrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for morren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
knorra | geknor | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gnälla | brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen | brullen; emmeren; gillen; janken; kermen; temen; zemelen; zich beklagen |
knorra | brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen | foeteren; knorren; knorrend geluid maken; sakkeren |
kvirra | brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen | |
muttra ogillande | morren; murmeren; ontevreden mompelen |