Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. omzagen:
  2. omzien:


Dutch

Detailed Translations for omzagen from Dutch to Swedish

omzagen:

omzagen [znw.] nomen

  1. omzagen (vellen)

Translation Matrix for omzagen:

NounRelated TranslationsOther Translations
såga ned omzagen; vellen

omzien:

omzien verb (zie om, ziet om, zag om, zagen om, omgezien)

  1. omzien (terugkijken; omkijken; achteruitkijken)
    se tillbaka; titta tillbaka; titta om; se sig om
    • se tillbaka verb (ser tillbaka, såg tillbaka, sett tillbaka)
    • titta tillbaka verb (tittar tillbaka, tittade tillbaka, tittat tillbaka)
    • titta om verb (tittar om, tittade om, tittat om)
    • se sig om verb (ser sig om, såg sig om, sett sig om)

Conjugations for omzien:

o.t.t.
  1. zie om
  2. ziet om
  3. ziet om
  4. zien om
  5. zien om
  6. zien om
o.v.t.
  1. zag om
  2. zag om
  3. zag om
  4. zagen om
  5. zagen om
  6. zagen om
v.t.t.
  1. heb omgezien
  2. hebt omgezien
  3. heeft omgezien
  4. hebben omgezien
  5. hebben omgezien
  6. hebben omgezien
v.v.t.
  1. had omgezien
  2. had omgezien
  3. had omgezien
  4. hadden omgezien
  5. hadden omgezien
  6. hadden omgezien
o.t.t.t.
  1. zal omzien
  2. zult omzien
  3. zal omzien
  4. zullen omzien
  5. zullen omzien
  6. zullen omzien
o.v.t.t.
  1. zou omzien
  2. zou omzien
  3. zou omzien
  4. zouden omzien
  5. zouden omzien
  6. zouden omzien
diversen
  1. zie om!
  2. ziet om!
  3. omgezien
  4. omziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omzien:

NounRelated TranslationsOther Translations
titta tillbaka terugblik
VerbRelated TranslationsOther Translations
se sig om achteruitkijken; omkijken; omzien; terugkijken
se tillbaka achteruitkijken; omkijken; omzien; terugkijken
titta om achteruitkijken; omkijken; omzien; terugkijken
titta tillbaka achteruitkijken; omkijken; omzien; terugkijken