Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- ontstellend:
- ontstellen:
-
Wiktionary:
- ontstellend → skrämmande
- ontstellen → bedöva, förbluffa
Dutch
Detailed Translations for ontstellend from Dutch to Swedish
ontstellend:
-
ontstellend (verontrustend; onrustbarend; angstwekkend)
Translation Matrix for ontstellend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
oroande | verstoringen | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
oroande | angstwekkend; onrustbarend; ontstellend; verontrustend | erg; ernstig; kwalijk; onrustbarend; van bedenkelijke aard; verontrustend; zorgelijk; zorgwekkend |
Wiktionary Translations for ontstellend:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontstellend | → skrämmande | ↔ frightening — scary |
ontstellend form of ontstellen:
-
ontstellen (verontrusten)
Conjugations for ontstellen:
o.t.t.
- ontstel
- ontstelt
- ontstelt
- ontstellen
- ontstellen
- ontstellen
o.v.t.
- ontstelde
- ontstelde
- ontstelde
- ontstelden
- ontstelden
- ontstelden
v.t.t.
- ben ontsteld
- bent ontsteld
- is ontsteld
- zijn ontsteld
- zijn ontsteld
- zijn ontsteld
v.v.t.
- was ontsteld
- was ontsteld
- was ontsteld
- waren ontsteld
- waren ontsteld
- waren ontsteld
o.t.t.t.
- zal ontstellen
- zult ontstellen
- zal ontstellen
- zullen ontstellen
- zullen ontstellen
- zullen ontstellen
o.v.t.t.
- zou ontstellen
- zou ontstellen
- zou ontstellen
- zouden ontstellen
- zouden ontstellen
- zouden ontstellen
diversen
- ontstel!
- ontstelt!
- ontsteld
- ontstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontstellen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
göra bestört | ontstellen; verontrusten | |
skrämma | ontstellen; verontrusten | angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; intimideren; laten schrikken; onder druk zetten; schokken; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen |
överraska | ontstellen; verontrusten | bevreemden; iemand overvallen met iets; iets onverwachts doen; verbazen; verbijsteren; verrassen; verwonderen |