Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. openhakken:


Dutch

Detailed Translations for openhak from Dutch to Swedish

openhakken:

openhakken verb (hak open, hakt open, hakte open, hakten open, opengehakt)

  1. openhakken
    spricka; brista; gå upp

Conjugations for openhakken:

o.t.t.
  1. hak open
  2. hakt open
  3. hakt open
  4. hakken open
  5. hakken open
  6. hakken open
o.v.t.
  1. hakte open
  2. hakte open
  3. hakte open
  4. hakten open
  5. hakten open
  6. hakten open
v.t.t.
  1. heb opengehakt
  2. hebt opengehakt
  3. heeft opengehakt
  4. hebben opengehakt
  5. hebben opengehakt
  6. hebben opengehakt
v.v.t.
  1. had opengehakt
  2. had opengehakt
  3. had opengehakt
  4. hadden opengehakt
  5. hadden opengehakt
  6. hadden opengehakt
o.t.t.t.
  1. zal openhakken
  2. zult openhakken
  3. zal openhakken
  4. zullen openhakken
  5. zullen openhakken
  6. zullen openhakken
o.v.t.t.
  1. zou openhakken
  2. zou openhakken
  3. zou openhakken
  4. zouden openhakken
  5. zouden openhakken
  6. zouden openhakken
en verder
  1. is opengehakt
  2. zijn opengehakt
diversen
  1. hak open!
  2. hakt open!
  3. opengehakt
  4. openhakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for openhakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
brista knak; knik
spricka barst; breuk; coryfee; crack; gebrek; geweldenaar; kei; kiertje; kloof; krak; manco; opening; rotsspleet; ruptuur; scheur; scheuring; spleet; tussenruimte; uitsparing; zwakheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
brista openhakken gespeend zijn; klieven; kloven; knakken; splijten; splitsen; uiteensplijten; verstoken zijn
gå upp openhakken aanwassen; klieven; klimmen; kloven; naar boven gaan; naar boven stappen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogklimmen; omhooglopen; omhoogstijgen; openvliegen; rijzen; splijten; splitsen; stijgen; uiteensplijten
spricka openhakken aan stukken springen; een krakend geluid maken; klieven; kloven; kraken; splijten; splitsen; uiteensplijten