Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- oploop:
-
oplopen:
- få; finna; fatta; skaffa sig
-
Wiktionary:
- oploop → folksamling
Dutch
Detailed Translations for oploop from Dutch to Swedish
oploop:
-
de oploop
Translation Matrix for oploop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
revolt | oploop | opstand; rebellie; tegenstand; verzet; weerstand |
tumult | oploop | beroering; deining; drukte; gedruis; geraas; heibel; heksenketel; herrie; kabaal; lawaai; leven; luidruchtigheid; ophef; oproer; opschudding; opstand; opstootje; opzien; pandemonium; rel; rumoer; sensatie; spektakel; stampei; tamtam; tumult; verwarring; volksoproer; vuistgevecht |
uppror | oploop | oproeren; opstand; rebellie; rellen; tegenstand; verzet; weerstand |
Related Words for "oploop":
Wiktionary Translations for oploop:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• oploop | → folksamling | ↔ Auflauf — spontane Ansammlung von Menschen |
oploop form of oplopen:
-
oplopen (onverlangd krijgen; opdoen)
Conjugations for oplopen:
o.t.t.
- loop op
- loopt op
- loopt op
- lopen op
- lopen op
- lopen op
o.v.t.
- liep op
- liep op
- liep op
- liepen op
- liepen op
- liepen op
v.t.t.
- heb opgelopen
- hebt opgelopen
- heeft opgelopen
- hebben opgelopen
- hebben opgelopen
- hebben opgelopen
v.v.t.
- had opgelopen
- had opgelopen
- had opgelopen
- hadden opgelopen
- hadden opgelopen
- hadden opgelopen
o.t.t.t.
- zal oplopen
- zult oplopen
- zal oplopen
- zullen oplopen
- zullen oplopen
- zullen oplopen
o.v.t.t.
- zou oplopen
- zou oplopen
- zou oplopen
- zouden oplopen
- zouden oplopen
- zouden oplopen
en verder
- ben opgelopen
- bent opgelopen
- is opgelopen
- zijn opgelopen
- zijn opgelopen
- zijn opgelopen
diversen
- loop op!
- loopt op!
- opgelopen
- oplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oplopen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fatta | onverlangd krijgen; opdoen; oplopen | begrijpen; beseffen; buitmaken; doorzien; iets bemachtigen; inzien; met het verstand vatten; onderkennen; realiseren; snappen; te pakken krijgen; vangen; verkrijgen |
finna | onverlangd krijgen; opdoen; oplopen | lokaliseren; menen; opsporen; traceren; van mening zijn; vinden |
få | onverlangd krijgen; opdoen; oplopen | believen; halen; moeten; mogen; pakken; willen |
skaffa sig | onverlangd krijgen; opdoen; oplopen | |
Other | Related Translations | Other Translations |
få | weinig | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
få | luttel; weinig |
Synonyms for "oplopen":
Antonyms for "oplopen":
Related Definitions for "oplopen":
External Machine Translations: