Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. rangschikkend:
  2. rangschikken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for rangschikkend from Dutch to Swedish

rangschikkend:

rangschikkend adj

  1. rangschikkend

Translation Matrix for rangschikkend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
ordnings- rangschikkend

rangschikkend form of rangschikken:

rangschikken verb (rangschik, rangschikt, rangschikte, rangschikten, gerangschikt)

  1. rangschikken (classificeren)
    klassifiera; sortera; gruppera; ordna
    • klassifiera verb (klassifierar, klassifierade, klassifierat)
    • sortera verb (sorterar, sorterade, sorterat)
    • gruppera verb (grupperar, grupperade, grupperat)
    • ordna verb (ordnar, ordnade, ordnat)
  2. rangschikken (rangordenen)
    ordna; indela
    • ordna verb (ordnar, ordnade, ordnat)
    • indela verb (indelar, indelade, indelat)
  3. rangschikken

Conjugations for rangschikken:

o.t.t.
  1. rangschik
  2. rangschikt
  3. rangschikt
  4. rangschikken
  5. rangschikken
  6. rangschikken
o.v.t.
  1. rangschikte
  2. rangschikte
  3. rangschikte
  4. rangschikten
  5. rangschikten
  6. rangschikten
v.t.t.
  1. heb gerangschikt
  2. hebt gerangschikt
  3. heeft gerangschikt
  4. hebben gerangschikt
  5. hebben gerangschikt
  6. hebben gerangschikt
v.v.t.
  1. had gerangschikt
  2. had gerangschikt
  3. had gerangschikt
  4. hadden gerangschikt
  5. hadden gerangschikt
  6. hadden gerangschikt
o.t.t.t.
  1. zal rangschikken
  2. zult rangschikken
  3. zal rangschikken
  4. zullen rangschikken
  5. zullen rangschikken
  6. zullen rangschikken
o.v.t.t.
  1. zou rangschikken
  2. zou rangschikken
  3. zou rangschikken
  4. zouden rangschikken
  5. zouden rangschikken
  6. zouden rangschikken
en verder
  1. ben gerangschikt
  2. bent gerangschikt
  3. is gerangschikt
  4. zijn gerangschikt
  5. zijn gerangschikt
  6. zijn gerangschikt
diversen
  1. rangschik!
  2. rangschikt!
  3. gerangschikt
  4. rangschikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rangschikken [znw.] nomen

  1. rangschikken (rangschikking)

Translation Matrix for rangschikken:

NounRelated TranslationsOther Translations
klassificera rangschikken; rangschikking
VerbRelated TranslationsOther Translations
gruppera classificeren; rangschikken arrangeren; groep; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren
indela rangordenen; rangschikken
klassificera ficheren; indelen bij; klasseren; rubriceren
klassifiera classificeren; rangschikken
ordna classificeren; rangordenen; rangschikken afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bevelen; bewaren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken; voorschrijven
rangordna rangschikken
sortera classificeren; rangschikken ficheren; ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken; voorsorteren

Wiktionary Translations for rangschikken:


Cross Translation:
FromToVia
rangschikken klassificera classify — to identify or divide into classes
rangschikken ordna sort — arrange in order