Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- rangschikkend:
- rangschikken:
-
Wiktionary:
- rangschikken → klassificera, ordna
Dutch
Detailed Translations for rangschikkend from Dutch to Swedish
rangschikkend:
Translation Matrix for rangschikkend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
ordnings- | rangschikkend |
rangschikkend form of rangschikken:
-
rangschikken (classificeren)
-
rangschikken (rangordenen)
-
rangschikken
Conjugations for rangschikken:
o.t.t.
- rangschik
- rangschikt
- rangschikt
- rangschikken
- rangschikken
- rangschikken
o.v.t.
- rangschikte
- rangschikte
- rangschikte
- rangschikten
- rangschikten
- rangschikten
v.t.t.
- heb gerangschikt
- hebt gerangschikt
- heeft gerangschikt
- hebben gerangschikt
- hebben gerangschikt
- hebben gerangschikt
v.v.t.
- had gerangschikt
- had gerangschikt
- had gerangschikt
- hadden gerangschikt
- hadden gerangschikt
- hadden gerangschikt
o.t.t.t.
- zal rangschikken
- zult rangschikken
- zal rangschikken
- zullen rangschikken
- zullen rangschikken
- zullen rangschikken
o.v.t.t.
- zou rangschikken
- zou rangschikken
- zou rangschikken
- zouden rangschikken
- zouden rangschikken
- zouden rangschikken
en verder
- ben gerangschikt
- bent gerangschikt
- is gerangschikt
- zijn gerangschikt
- zijn gerangschikt
- zijn gerangschikt
diversen
- rangschik!
- rangschikt!
- gerangschikt
- rangschikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
rangschikken (rangschikking)
Translation Matrix for rangschikken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
klassificera | rangschikken; rangschikking | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gruppera | classificeren; rangschikken | arrangeren; groep; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren |
indela | rangordenen; rangschikken | |
klassificera | ficheren; indelen bij; klasseren; rubriceren | |
klassifiera | classificeren; rangschikken | |
ordna | classificeren; rangordenen; rangschikken | afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bevelen; bewaren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken; voorschrijven |
rangordna | rangschikken | |
sortera | classificeren; rangschikken | ficheren; ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken; voorsorteren |
Wiktionary Translations for rangschikken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• rangschikken | → klassificera | ↔ classify — to identify or divide into classes |
• rangschikken | → ordna | ↔ sort — arrange in order |