Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. rechercheren:


Dutch

Detailed Translations for rechercheren from Dutch to Swedish

rechercheren:

rechercheren verb (rechercheer, rechercheert, rechercheerde, rechercheerden, gerechercheerd)

  1. rechercheren (snuffelen; speuren; naspeuring doen)
    leta efter; söka efter; undersöka; forska
    • leta efter verb (letar efter, letade efter, letat efter)
    • söka efter verb (söker efter, sökte efter, sökt efter)
    • undersöka verb (undersöker, undersökte, undersökt)
    • forska verb (forskar, forskade, forskat)

Conjugations for rechercheren:

o.t.t.
  1. rechercheer
  2. rechercheert
  3. rechercheert
  4. rechercheren
  5. rechercheren
  6. rechercheren
o.v.t.
  1. rechercheerde
  2. rechercheerde
  3. rechercheerde
  4. rechercheerden
  5. rechercheerden
  6. rechercheerden
v.t.t.
  1. heb gerechercheerd
  2. hebt gerechercheerd
  3. heeft gerechercheerd
  4. hebben gerechercheerd
  5. hebben gerechercheerd
  6. hebben gerechercheerd
v.v.t.
  1. had gerechercheerd
  2. had gerechercheerd
  3. had gerechercheerd
  4. hadden gerechercheerd
  5. hadden gerechercheerd
  6. hadden gerechercheerd
o.t.t.t.
  1. zal rechercheren
  2. zult rechercheren
  3. zal rechercheren
  4. zullen rechercheren
  5. zullen rechercheren
  6. zullen rechercheren
o.v.t.t.
  1. zou rechercheren
  2. zou rechercheren
  3. zou rechercheren
  4. zouden rechercheren
  5. zouden rechercheren
  6. zouden rechercheren
en verder
  1. is gerechercheerd
  2. zijn gerechercheerd
diversen
  1. rechercheer!
  2. rechercheert!
  3. gerechercheerd
  4. rechercherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rechercheren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
forska naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren bestuderen; naspeuren; nasporen; navorsen
leta efter naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren afzoeken; op zoek zijn naar; zien te vinden; zoeken
söka efter naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren
undersöka naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren aanschouwen; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; controleren; doorvorsen; examineren; fouilleren; graaien; grabbelen; iets opzoeken; in iets rondtasten; inspecteren; keuren; met sonde onderzoeken; nagaan; nakijken; naspeuren; nasporen; nazoeken; onderzoeken; overhoren; rommelen; schouwen; sonderen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; visiteren