Summary


Dutch

Detailed Translations for samendoen from Dutch to Swedish

samendoen:

samendoen [znw.] nomen

  1. samendoen

samendoen verb (doe samen, doet samen, deed samen, deden samen, samengedaan)

  1. samendoen
    vara delägare; vara kompanjoner; vara kumpaner
  2. samendoen (samenwerken)

Conjugations for samendoen:

o.t.t.
  1. doe samen
  2. doet samen
  3. doet samen
  4. doen samen
  5. doen samen
  6. doen samen
o.v.t.
  1. deed samen
  2. deed samen
  3. deed samen
  4. deden samen
  5. deden samen
  6. deden samen
v.t.t.
  1. heb samengedaan
  2. hebt samengedaan
  3. heeft samengedaan
  4. hebben samengedaan
  5. hebben samengedaan
  6. hebben samengedaan
v.v.t.
  1. had samengedaan
  2. had samengedaan
  3. had samengedaan
  4. hadden samengedaan
  5. hadden samengedaan
  6. hadden samengedaan
o.t.t.t.
  1. zal samendoen
  2. zult samendoen
  3. zal samendoen
  4. zullen samendoen
  5. zullen samendoen
  6. zullen samendoen
o.v.t.t.
  1. zou samendoen
  2. zou samendoen
  3. zou samendoen
  4. zouden samendoen
  5. zouden samendoen
  6. zouden samendoen
diversen
  1. doe samen!
  2. doet samen!
  3. samengedaan
  4. samendoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for samendoen:

NounRelated TranslationsOther Translations
göra ihop samendoen
VerbRelated TranslationsOther Translations
vara delägare samendoen
vara kompanjoner samendoen
vara kumpaner samendoen
OtherRelated TranslationsOther Translations
samverka samendoen; samenwerken