Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. stommelen:


Dutch

Detailed Translations for stommelen from Dutch to Swedish

stommelen:

stommelen verb (stommel, stommelt, stommelde, stommelden, gestommeld)

  1. stommelen
    skramla; rassla; slamra; klappra
    • skramla verb (skramlar, skramlade, skramlat)
    • rassla verb (rasslar, rasslade, rasslat)
    • slamra verb (slamrar, slamrade, slamrat)
    • klappra verb (klapprar, klapprade, klapprat)

Conjugations for stommelen:

o.t.t.
  1. stommel
  2. stommelt
  3. stommelt
  4. stommelen
  5. stommelen
  6. stommelen
o.v.t.
  1. stommelde
  2. stommelde
  3. stommelde
  4. stommelden
  5. stommelden
  6. stommelden
v.t.t.
  1. heb gestommeld
  2. hebt gestommeld
  3. heeft gestommeld
  4. hebben gestommeld
  5. hebben gestommeld
  6. hebben gestommeld
v.v.t.
  1. had gestommeld
  2. had gestommeld
  3. had gestommeld
  4. hadden gestommeld
  5. hadden gestommeld
  6. hadden gestommeld
o.t.t.t.
  1. zal stommelen
  2. zult stommelen
  3. zal stommelen
  4. zullen stommelen
  5. zullen stommelen
  6. zullen stommelen
o.v.t.t.
  1. zou stommelen
  2. zou stommelen
  3. zou stommelen
  4. zouden stommelen
  5. zouden stommelen
  6. zouden stommelen
en verder
  1. ben gestommeld
  2. bent gestommeld
  3. is gestommeld
  4. zijn gestommeld
  5. zijn gestommeld
  6. zijn gestommeld
diversen
  1. stommel!
  2. stommelt!
  3. gestommeld
  4. stommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stommelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
skramla geklepper; kinderspeeltje; klepper; rammelaar
slamra geklepper
VerbRelated TranslationsOther Translations
klappra stommelen hengsten; klossen; lopen met geluid; rammen; stompen
rassla stommelen ruisen; suizelen; suizen; zacht ruisen
skramla stommelen daveren; denderen; dreunen; klepperen; kletteren; rammelen
slamra stommelen