Summary


Dutch

Detailed Translations for stuursheid from Dutch to Swedish

stuursheid:

stuursheid [de ~ (v)] nomen

  1. de stuursheid (starheid; stijfheid; stugheid; strafheid)
    styvhet; rigiditet; stelhet

Translation Matrix for stuursheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
rigiditet starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid
stelhet starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid bokkigheid; harkerigheid; houterigheid; starheid; stijfte; zetmeel
styvhet starheid; stijfheid; strafheid; stugheid; stuursheid harkerigheid; houterigheid; starheid

Related Words for "stuursheid":


stuurs:


Translation Matrix for stuurs:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
gnällig gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
gnälligt gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
irriterad geirriteerd; gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig boos; dol; furieus; hels; kwaad; laaiend; nijdig; ontstoken; razend; tierend; woedend; woest
kinkigt gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig chagrijnig; kregelig; kribbig; lang en dun; piekerig; pruilerig; spinachtig; sprietig
knarrigt gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig brommmerig; chagrijnig; knorrig; korzelig; kregelig; kribbig; nors; nurks
retligt gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig kregelig; kribbig; provocerend; uitdagend
vresig gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig bokkig; chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; narrig; nors; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
vresigt gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig bokkig; brommmerig; chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; narrig; nors; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd

Related Words for "stuurs":


Wiktionary Translations for stuurs:


Cross Translation:
FromToVia
stuurs ovänlig; snäsig bougon — (familier, fr) Qui a tendance à bougonner.
stuurs ovänlig; snäsig grognon — Qui grogner. — usage N’a pas de féminin quand il s’applique aux personnes.
stuurs förtretlig; oangenäm; obehaglig; otrevlig; ovänlig; snäsig maussade — D’humeur chagrin ; sombre ; ombrageux ; morose ; renfrogné.
stuurs ovänlig; snäsig quinteux — Qui est fantasque, qui est sujet à des quintes, à des accès de mauvaise humeur.