Summary
Dutch
Detailed Translations for taxeren from Dutch to Swedish
taxeren:
Conjugations for taxeren:
o.t.t.
- taxeer
- taxeert
- taxeert
- taxeren
- taxeren
- taxeren
o.v.t.
- taxeerde
- taxeerde
- taxeerde
- taxeerden
- taxeerden
- taxeerden
v.t.t.
- heb getaxeerd
- hebt getaxeerd
- heeft getaxeerd
- hebben getaxeerd
- hebben getaxeerd
- hebben getaxeerd
v.v.t.
- had getaxeerd
- had getaxeerd
- had getaxeerd
- hadden getaxeerd
- hadden getaxeerd
- hadden getaxeerd
o.t.t.t.
- zal taxeren
- zult taxeren
- zal taxeren
- zullen taxeren
- zullen taxeren
- zullen taxeren
o.v.t.t.
- zou taxeren
- zou taxeren
- zou taxeren
- zouden taxeren
- zouden taxeren
- zouden taxeren
en verder
- ben getaxeerd
- bent getaxeerd
- is getaxeerd
- zijn getaxeerd
- zijn getaxeerd
- zijn getaxeerd
diversen
- taxeer!
- taxeert!
- getaxeerd
- taxerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for taxeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bedöma | beramen; ramen; schatten; taxeren | |
skatta | beramen; ramen; schatten; taxeren | |
taxera | aanslaan; taxeren | |
uppskatta | beramen; ramen; schatten; taxeren | afwegen; appreciëren; begroten; bepalen; berekenen; inschatten; op prijs stellen; ramen; schatten; waarderen |
värdera | aanslaan; taxeren | |
värdesätta | aanslaan; taxeren |
Wiktionary Translations for taxeren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• taxeren | → tycka om; uppskatta; beräkna; taxera; värdera | ↔ apprécier — Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général). |
• taxeren | → beräkna; taxera; uppskatta; värdera | ↔ taxer — (vieilli) régler, fixer le prix des denrées, des marchandises, de quelque autre chose que ce soit. |
• taxeren | → beräkna; taxera; uppskatta; värdera | ↔ évaluer — estimer une chose quant à son prix, à sa valeur, à sa quantité, à sa durée. |