Dutch
Detailed Translations for teleurstellend from Dutch to Swedish
teleurstellend:
-
teleurstellend (onbevredigend; onvoldoende; ontoereikend; spijtig; betreurenswaardig; jammerlijk; jammer; sneu)
Translation Matrix for teleurstellend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
otillräcklig | betreurenswaardig; jammer; jammerlijk; onbevredigend; ontoereikend; onvoldoende; sneu; spijtig; teleurstellend | deficiënt |
otillräckligt | betreurenswaardig; jammer; jammerlijk; onbevredigend; ontoereikend; onvoldoende; sneu; spijtig; teleurstellend | deficiënt |
teleurstellen:
-
teleurstellen (ontgoochelen; frustreren; tegenvallen; afvallen; laten zakken; duperen; benadelen)
-
teleurstellen (vertrouwen schenden; beschamen)
Conjugations for teleurstellen:
o.t.t.
- stel teleur
- stelt teleur
- stelt teleur
- stellen teleur
- stellen teleur
- stellen teleur
o.v.t.
- stelde teleur
- stelde teleur
- stelde teleur
- stelden teleur
- stelden teleur
- stelden teleur
v.t.t.
- heb teleurgesteld
- hebt teleurgesteld
- heeft teleurgesteld
- hebben teleurgesteld
- hebben teleurgesteld
- hebben teleurgesteld
v.v.t.
- had teleurgesteld
- had teleurgesteld
- had teleurgesteld
- hadden teleurgesteld
- hadden teleurgesteld
- hadden teleurgesteld
o.t.t.t.
- zal teleurstellen
- zult teleurstellen
- zal teleurstellen
- zullen teleurstellen
- zullen teleurstellen
- zullen teleurstellen
o.v.t.t.
- zou teleurstellen
- zou teleurstellen
- zou teleurstellen
- zouden teleurstellen
- zouden teleurstellen
- zouden teleurstellen
en verder
- ben teleurgesteld
- bent teleurgesteld
- is teleurgesteld
- zijn teleurgesteld
- zijn teleurgesteld
- zijn teleurgesteld
diversen
- stel teleur!
- stelt teleur!
- teleurgesteld
- teleurstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for teleurstellen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
desillusionera | afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen | desillusioneren |
göra besviken | beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden | bedonderen; bezwendelen; te kort schieten; tegenvallen |
Wiktionary Translations for teleurstellen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• teleurstellen | → svika | ↔ disappoint — to displease |
• teleurstellen | → göra besviken | ↔ enttäuschen — eine Hoffnung, ein Wunsch oder eine Erwartung nicht erfüllen oder zerstören |
• teleurstellen | → bedra; bedraga; lura; narra; göra besviken | ↔ tromper — abuser de la confiance de quelqu’un. |