Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. tellen:
  2. tel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for tellen from Dutch to Swedish

tellen:

tellen [het ~] nomen

  1. het tellen (tel)

tellen verb (tel, telt, telde, telden, geteld)

  1. tellen
    räkna
    • räkna verb (räknar, räknade, räknat)

Conjugations for tellen:

o.t.t.
  1. tel
  2. telt
  3. telt
  4. tellen
  5. tellen
  6. tellen
o.v.t.
  1. telde
  2. telde
  3. telde
  4. telden
  5. telden
  6. telden
v.t.t.
  1. heb geteld
  2. hebt geteld
  3. heeft geteld
  4. hebben geteld
  5. hebben geteld
  6. hebben geteld
v.v.t.
  1. had geteld
  2. had geteld
  3. had geteld
  4. hadden geteld
  5. hadden geteld
  6. hadden geteld
o.t.t.t.
  1. zal tellen
  2. zult tellen
  3. zal tellen
  4. zullen tellen
  5. zullen tellen
  6. zullen tellen
o.v.t.t.
  1. zou tellen
  2. zou tellen
  3. zou tellen
  4. zouden tellen
  5. zouden tellen
  6. zouden tellen
en verder
  1. ben geteld
  2. bent geteld
  3. is geteld
  4. zijn geteld
  5. zijn geteld
  6. zijn geteld
diversen
  1. tel!
  2. telt!
  3. geteld
  4. tellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
räkna cijferen
sammanräkning tel; tellen
slutsumma tel; tellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
räkna tellen aftellen; bijrekenen; bijtellen; erbij tellen; geld afpassen; optellen; passen

Related Words for "tellen":


Related Definitions for "tellen":

  1. bepalen hoeveel het er zijn1
    • het aantal leerlingen is geteld1
  2. een bepaalde waarde hebben1
    • dat doelpunt telt niet1
  3. opeenvolgende getallen opsommen1
    • ze telde tot honderd1

Wiktionary Translations for tellen:


Cross Translation:
FromToVia
tellen räkna count — to enumerate or determine number
tellen räkna zählentransitiv: die Anzahl bestimmen
tellen kalkylera; beräkna; uträkna calculerdéterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs.
tellen beräkna; uträkna compterdéterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul.

tellen form of tel:

tel [de ~ (m)] nomen

  1. de tel (tellen)
  2. de tel (seconde; moment; ogenblik; minuutje; oogwenk)
    ögonblick; sekund

Translation Matrix for tel:

NounRelated TranslationsOther Translations
sammanräkning tel; tellen
sekund minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel
slutsumma tel; tellen
ögonblick minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel momenten; ogenblikken

Related Words for "tel":


Wiktionary Translations for tel:


Cross Translation:
FromToVia
tel momang; moment; ögonblick moment — very brief period of time

Related Translations for tellen