Summary


Dutch

Detailed Translations for terugkaatsen from Dutch to Swedish

terugkaatsen:

terugkaatsen verb (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)

  1. terugkaatsen (weerspiegelen; reflecteren)
    reflektera; återspegla; återkasta
    • reflektera verb (reflekterar, reflekterade, reflekterat)
    • återspegla verb (återspeglar, återspeglade, återspeglat)
    • återkasta verb (återkastar, återkastade, återkastat)
  2. terugkaatsen (reflecteren; stuiten; weerkaatsen; echoën; terugstoten)
    återkasta; kasta tillbaka; återskalla
    • återkasta verb (återkastar, återkastade, återkastat)
    • kasta tillbaka verb (kastar tillbaka, kastade tillbaka, kastat tillbaka)
    • återskalla verb (återskallar, återskallade, återskallat)

Conjugations for terugkaatsen:

o.t.t.
  1. kaats terug
  2. kaatst terug
  3. kaatst terug
  4. kaatsen terug
  5. kaatsen terug
  6. kaatsen terug
o.v.t.
  1. kaatste terug
  2. kaatste terug
  3. kaatste terug
  4. kaatsten terug
  5. kaatsten terug
  6. kaatsten terug
v.t.t.
  1. heb teruggekaatst
  2. hebt teruggekaatst
  3. heeft teruggekaatst
  4. hebben teruggekaatst
  5. hebben teruggekaatst
  6. hebben teruggekaatst
v.v.t.
  1. had teruggekaatst
  2. had teruggekaatst
  3. had teruggekaatst
  4. hadden teruggekaatst
  5. hadden teruggekaatst
  6. hadden teruggekaatst
o.t.t.t.
  1. zal terugkaatsen
  2. zult terugkaatsen
  3. zal terugkaatsen
  4. zullen terugkaatsen
  5. zullen terugkaatsen
  6. zullen terugkaatsen
o.v.t.t.
  1. zou terugkaatsen
  2. zou terugkaatsen
  3. zou terugkaatsen
  4. zouden terugkaatsen
  5. zouden terugkaatsen
  6. zouden terugkaatsen
en verder
  1. ben teruggekaatst
  2. bent teruggekaatst
  3. is teruggekaatst
  4. zijn teruggekaatst
  5. zijn teruggekaatst
  6. zijn teruggekaatst
diversen
  1. kaats terug!
  2. kaatst terug!
  3. teruggekaatst
  4. terugkaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

terugkaatsen [znw.] nomen

  1. terugkaatsen (ricocheren; afketsen; afstuiten)

Translation Matrix for terugkaatsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
slå tillbaka afketsen; afstuiten; ricocheren; terugkaatsen
ta tillbaka afketsen; afstuiten; ricocheren; terugkaatsen
VerbRelated TranslationsOther Translations
kasta tillbaka echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen teruggooien; terugwerpen
reflektera reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen afspiegelen; reflecteren; weerkaatsen; weerschijnen
slå tillbaka terugslaan; terugvechten
ta tillbaka op de achtergrond treden; terugtreden
återkasta echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen; weerspiegelen weerkaatsen; weerschijnen
återskalla echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen galmen; met krachtige stem zingen
återspegla reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen afspiegelen; weerkaatsen; weerschijnen

Wiktionary Translations for terugkaatsen:


Cross Translation:
FromToVia
terugkaatsen förjaga renvoyerenvoyer de nouveau.
terugkaatsen begrunda; besinna; betänka; övertänka réfléchir — À trier

External Machine Translations:

Related Translations for terugkaatsen