Dutch
Detailed Translations for teutten from Dutch to Swedish
teuten:
Conjugations for teuten:
o.t.t.
- teut
- teut
- teut
- teuten
- teuten
- teuten
o.v.t.
- teutte
- teutte
- teutte
- teutten
- teutten
- teutten
v.t.t.
- heb geteut
- hebt geteut
- heeft geteut
- hebben geteut
- hebben geteut
- hebben geteut
v.v.t.
- had geteut
- had geteut
- had geteut
- hadden geteut
- hadden geteut
- hadden geteut
o.t.t.t.
- zal teuten
- zult teuten
- zal teuten
- zullen teuten
- zullen teuten
- zullen teuten
o.v.t.t.
- zou teuten
- zou teuten
- zou teuten
- zouden teuten
- zouden teuten
- zouden teuten
en verder
- ben geteut
- bent geteut
- is geteut
- zijn geteut
- zijn geteut
- zijn geteut
diversen
- teut!
- teutt!
- geteut
- teutend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for teuten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fördröja | aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren | ophouden; rekken; temporiseren; vertragen |
masa | dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen | |
såsa | dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen | |
söla | dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen | |
uppehålla | aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren | behouden; in stand houden; onderhouden; ophouden; rekken; temporiseren; vertragen |