Dutch
Detailed Translations for toesnauwen from Dutch to Swedish
toesnauwen:
Conjugations for toesnauwen:
o.t.t.
- snauw toe
- snauwt toe
- snauwt toe
- snauwen toe
- snauwen toe
- snauwen toe
o.v.t.
- snauwde toe
- snauwde toe
- snauwde toe
- snauwden toe
- snauwden toe
- snauwden toe
v.t.t.
- heb toegesnauwd
- hebt toegesnauwd
- heeft toegesnauwd
- hebben toegesnauwd
- hebben toegesnauwd
- hebben toegesnauwd
v.v.t.
- had toegesnauwd
- had toegesnauwd
- had toegesnauwd
- hadden toegesnauwd
- hadden toegesnauwd
- hadden toegesnauwd
o.t.t.t.
- zal toesnauwen
- zult toesnauwen
- zal toesnauwen
- zullen toesnauwen
- zullen toesnauwen
- zullen toesnauwen
o.v.t.t.
- zou toesnauwen
- zou toesnauwen
- zou toesnauwen
- zouden toesnauwen
- zouden toesnauwen
- zouden toesnauwen
en verder
- ben toegesnauwd
- bent toegesnauwd
- is toegesnauwd
- zijn toegesnauwd
- zijn toegesnauwd
- zijn toegesnauwd
diversen
- snauw toe!
- snauwt toe!
- toegesnauwd
- toesnauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toesnauwen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bita | dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen | snerpen |
fräsa åt | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen | |
fräta på | dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen | inkankeren; knabbelen; peuzelen |
snäsa | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen | bruuskeren; onheus bejegenen |