Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. treiter:
  2. treiteren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for treiter from Dutch to Swedish

treiter:

treiter [de ~ (m)] nomen

  1. de treiter
    mobbare; hetsare

Translation Matrix for treiter:

NounRelated TranslationsOther Translations
hetsare treiter agitator; intrigant; opruier; opstoker; stokebrand; stoker
mobbare treiter

Related Words for "treiter":


treiteren:

treiteren verb (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)

  1. treiteren (pesten; plagen; koeioneren; )
    plåga; trakassera; besvära
    • plåga verb (plågar, plågade, plågat)
    • trakassera verb (trakasserar, trakasserade, trakasserat)
    • besvära verb (besvärar, besvärade, besvärat)
  2. treiteren (sarren; uitdagen; pesten; )
    tjata
    • tjata verb (tjatar, tjatade, tjatat)

Conjugations for treiteren:

o.t.t.
  1. treiter
  2. treitert
  3. treitert
  4. treiteren
  5. treiteren
  6. treiteren
o.v.t.
  1. treiterde
  2. treiterde
  3. treiterde
  4. treiterden
  5. treiterden
  6. treiterden
v.t.t.
  1. heb getreiterd
  2. hebt getreiterd
  3. heeft getreiterd
  4. hebben getreiterd
  5. hebben getreiterd
  6. hebben getreiterd
v.v.t.
  1. had getreiterd
  2. had getreiterd
  3. had getreiterd
  4. hadden getreiterd
  5. hadden getreiterd
  6. hadden getreiterd
o.t.t.t.
  1. zal treiteren
  2. zult treiteren
  3. zal treiteren
  4. zullen treiteren
  5. zullen treiteren
  6. zullen treiteren
o.v.t.t.
  1. zou treiteren
  2. zou treiteren
  3. zou treiteren
  4. zouden treiteren
  5. zouden treiteren
  6. zouden treiteren
en verder
  1. ben getreiterd
  2. bent getreiterd
  3. is getreiterd
  4. zijn getreiterd
  5. zijn getreiterd
  6. zijn getreiterd
diversen
  1. treiter!
  2. treitert!
  3. getreiterd
  4. treiterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

treiteren [znw.] nomen

  1. treiteren
    kval

Translation Matrix for treiteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
kval treiteren agonie; grief; kwelling; kwellingen; nood; plagen; rampen; torment; verschrikking; verschrikkingen
plåga hinderlijk persoon; lastpak; lastpost
VerbRelated TranslationsOther Translations
besvära koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren molesteren; ontrieven; verlegen maken
plåga koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren folteren; harrewarren; kwellen; martelen; pijnigen; wegpesten
tjata jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aandringen; betuttelen; doordrammen; doordrukken; drammen; etteren; griepen; klieren; zeiken; zeuren
trakassera koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren harrewarren; intimideren; ringeloren; tiranniseren
OtherRelated TranslationsOther Translations
plåga kwelling

Related Words for "treiteren":


Wiktionary Translations for treiteren:


Cross Translation:
FromToVia
treiteren mobba bully — to intimidate