Dutch
Detailed Translations for trommelen from Dutch to Swedish
trommelen:
-
trommelen (roffelen; de trom roeren)
Conjugations for trommelen:
o.t.t.
- trommel
- trommelt
- trommelt
- trommelen
- trommelen
- trommelen
o.v.t.
- trommelde
- trommelde
- trommelde
- trommelden
- trommelden
- trommelden
v.t.t.
- heb getrommeld
- hebt getrommeld
- heeft getrommeld
- hebben getrommeld
- hebben getrommeld
- hebben getrommeld
v.v.t.
- had getrommeld
- had getrommeld
- had getrommeld
- hadden getrommeld
- hadden getrommeld
- hadden getrommeld
o.t.t.t.
- zal trommelen
- zult trommelen
- zal trommelen
- zullen trommelen
- zullen trommelen
- zullen trommelen
o.v.t.t.
- zou trommelen
- zou trommelen
- zou trommelen
- zouden trommelen
- zouden trommelen
- zouden trommelen
en verder
- ben getrommeld
- bent getrommeld
- is getrommeld
- zijn getrommeld
- zijn getrommeld
- zijn getrommeld
diversen
- trommel!
- trommelt!
- getrommeld
- trommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for trommelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
slå trumman | de trom roeren; roffelen; trommelen |
Related Words for "trommelen":
trommelen form of trommel:
-
de trommel (trom)
-
de trommel (opbergblik; blik; bus; blikje)
Translation Matrix for trommel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
burk | blik; blikje; bus; opbergblik; trommel | blik; conservenblik |
dosa | blik; blikje; bus; opbergblik; trommel | doos; opbergdoos |
kanna | blik; blikje; bus; opbergblik; trommel | kan; kruik; pul; schenkkan |
lagringsburk | blik; blikje; bus; opbergblik; trommel | |
låda | blik; blikje; bus; opbergblik; trommel | box; doos; kist; kluisje; krat; la; laatje; lade; opbergdoos; opbergruimte; schuifla; schuiflade |
trumma | trom; trommel | |
Other | Related Translations | Other Translations |
låda | kist |