Summary
Dutch
Detailed Translations for uitbannen from Dutch to Swedish
uitbannen:
Conjugations for uitbannen:
o.t.t.
- ban uit
- bant uit
- bant uit
- bannen uit
- bannen uit
- bannen uit
o.v.t.
- bande uit
- bande uit
- bande uit
- banden uit
- banden uit
- banden uit
v.t.t.
- heb uitgebannen
- hebt uitgebannen
- heeft uitgebannen
- hebben uitgebannen
- hebben uitgebannen
- hebben uitgebannen
v.v.t.
- had uitgebannen
- had uitgebannen
- had uitgebannen
- hadden uitgebannen
- hadden uitgebannen
- hadden uitgebannen
o.t.t.t.
- zal uitbannen
- zult uitbannen
- zal uitbannen
- zullen uitbannen
- zullen uitbannen
- zullen uitbannen
o.v.t.t.
- zou uitbannen
- zou uitbannen
- zou uitbannen
- zouden uitbannen
- zouden uitbannen
- zouden uitbannen
en verder
- ben uitgebannen
- bent uitgebannen
- is uitgebannen
- zijn uitgebannen
- zijn uitgebannen
- zijn uitgebannen
diversen
- ban uit!
- bant uit!
- uitgebannen
- uitbannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitbannen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
förbanna | ban; kerkban | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
förbanna | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | ketteren; verdoemen; vervloeken; verwensen; vloeken |
utdriva | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | |
utesluta | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | buitensluiten; schorsen; suspenderen; uitsluiten; uitzonderen; weglaten |
utstöta | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen |