Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uiteengroeien:


Dutch

Detailed Translations for uiteengroeien from Dutch to Swedish

uiteengroeien:

uiteengroeien verb (groei uiteen, groeit uiteen, groeide uiteen, groeiden uiteen, uiteengegroeid)

  1. uiteengroeien
    glida isär
    • glida isär verb (glider isär, gled isär, glidit isär)

Conjugations for uiteengroeien:

o.t.t.
  1. groei uiteen
  2. groeit uiteen
  3. groeit uiteen
  4. groeien uiteen
  5. groeien uiteen
  6. groeien uiteen
o.v.t.
  1. groeide uiteen
  2. groeide uiteen
  3. groeide uiteen
  4. groeiden uiteen
  5. groeiden uiteen
  6. groeiden uiteen
v.t.t.
  1. ben uiteengegroeid
  2. bent uiteengegroeid
  3. is uiteengegroeid
  4. zijn uiteengegroeid
  5. zijn uiteengegroeid
  6. zijn uiteengegroeid
v.v.t.
  1. was uiteengegroeid
  2. was uiteengegroeid
  3. was uiteengegroeid
  4. waren uiteengegroeid
  5. waren uiteengegroeid
  6. waren uiteengegroeid
o.t.t.t.
  1. zal uiteengroeien
  2. zult uiteengroeien
  3. zal uiteengroeien
  4. zullen uiteengroeien
  5. zullen uiteengroeien
  6. zullen uiteengroeien
o.v.t.t.
  1. zou uiteengroeien
  2. zou uiteengroeien
  3. zou uiteengroeien
  4. zouden uiteengroeien
  5. zouden uiteengroeien
  6. zouden uiteengroeien
diversen
  1. groei uiteen!
  2. groeit uiteen!
  3. uiteengegroeid
  4. uiteengroeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uiteengroeien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
glida isär uiteengroeien uit elkaar groeien