Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitlijn:
  2. uitlijnen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitlijn from Dutch to Swedish

uitlijn:

uitlijn [znw.] nomen

  1. uitlijn (uitservice)

Translation Matrix for uitlijn:

NounRelated TranslationsOther Translations
reserverings byrå uitlijn; uitservice

uitlijnen:

uitlijnen verb (lijn uit, lijnt uit, lijnde uit, lijnden uit, uitgelijnd)

  1. uitlijnen (uitbalanceren; richten)
    ställa sig i linje
  2. uitlijnen
    justera
    • justera verb (justerar, justerade, justerat)
  3. uitlijnen
    fästa
    • fästa verb (fästar, fästade, fästat)

Conjugations for uitlijnen:

o.t.t.
  1. lijn uit
  2. lijnt uit
  3. lijnt uit
  4. lijnen uit
  5. lijnen uit
  6. lijnen uit
o.v.t.
  1. lijnde uit
  2. lijnde uit
  3. lijnde uit
  4. lijnden uit
  5. lijnden uit
  6. lijnden uit
v.t.t.
  1. heb uitgelijnd
  2. hebt uitgelijnd
  3. heeft uitgelijnd
  4. hebben uitgelijnd
  5. hebben uitgelijnd
  6. hebben uitgelijnd
v.v.t.
  1. had uitgelijnd
  2. had uitgelijnd
  3. had uitgelijnd
  4. hadden uitgelijnd
  5. hadden uitgelijnd
  6. hadden uitgelijnd
o.t.t.t.
  1. zal uitlijnen
  2. zult uitlijnen
  3. zal uitlijnen
  4. zullen uitlijnen
  5. zullen uitlijnen
  6. zullen uitlijnen
o.v.t.t.
  1. zou uitlijnen
  2. zou uitlijnen
  3. zou uitlijnen
  4. zouden uitlijnen
  5. zouden uitlijnen
  6. zouden uitlijnen
en verder
  1. ben uitgelijnd
  2. bent uitgelijnd
  3. is uitgelijnd
  4. zijn uitgelijnd
  5. zijn uitgelijnd
  6. zijn uitgelijnd
diversen
  1. lijn uit!
  2. lijnt uit!
  3. uitgelijnd
  4. uitlijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitlijnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fästa uitlijnen aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; bevestigen; hechten; implanteren; in de val laten lopen; inplanten; knopen; strikken; vastbinden; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
justera uitlijnen aanpassen; afstellen; afstemmen; bijstellen; diepte loden; ding rechtzetten; instellen; regelen; uitvullen
ställa sig i linje richten; uitbalanceren; uitlijnen

Wiktionary Translations for uitlijnen:


Cross Translation:
FromToVia
uitlijnen rada upp line — to place (objects) into a line