Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitschrijven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitschrijven from Dutch to Swedish

uitschrijven:

uitschrijven verb (schrijf uit, schrijft uit, schreef uit, schreven uit, uitgeschreven)

  1. uitschrijven
    skriva ut
    • skriva ut verb (skriver ut, skrev ut, skrivit ut)

Conjugations for uitschrijven:

o.t.t.
  1. schrijf uit
  2. schrijft uit
  3. schrijft uit
  4. schrijven uit
  5. schrijven uit
  6. schrijven uit
o.v.t.
  1. schreef uit
  2. schreef uit
  3. schreef uit
  4. schreven uit
  5. schreven uit
  6. schreven uit
v.t.t.
  1. heb uitgeschreven
  2. hebt uitgeschreven
  3. heeft uitgeschreven
  4. hebben uitgeschreven
  5. hebben uitgeschreven
  6. hebben uitgeschreven
v.v.t.
  1. had uitgeschreven
  2. had uitgeschreven
  3. had uitgeschreven
  4. hadden uitgeschreven
  5. hadden uitgeschreven
  6. hadden uitgeschreven
o.t.t.t.
  1. zal uitschrijven
  2. zult uitschrijven
  3. zal uitschrijven
  4. zullen uitschrijven
  5. zullen uitschrijven
  6. zullen uitschrijven
o.v.t.t.
  1. zou uitschrijven
  2. zou uitschrijven
  3. zou uitschrijven
  4. zouden uitschrijven
  5. zouden uitschrijven
  6. zouden uitschrijven
en verder
  1. ben uitgeschreven
  2. bent uitgeschreven
  3. is uitgeschreven
  4. zijn uitgeschreven
  5. zijn uitgeschreven
  6. zijn uitgeschreven
diversen
  1. schrijf uit!
  2. schrijft uit!
  3. uitgeschreven
  4. uitschrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitschrijven:

NounRelated TranslationsOther Translations
skriva ut uitschrijven
VerbRelated TranslationsOther Translations
skriva ut uitschrijven uitloven

Wiktionary Translations for uitschrijven:


Cross Translation:
FromToVia
uitschrijven förorsaka; tala causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
uitschrijven föranleda; förorsaka; orsaka procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.