Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitspraken:
  2. uitspreken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitspraken from Dutch to Swedish

uitspraken:

uitspraken [de ~] nomen, plural

  1. de uitspraken

Translation Matrix for uitspraken:

NounRelated TranslationsOther Translations
uttalanden uitspraken woorden

uitspraken form of uitspreken:

uitspreken verb (spreek uit, spreekt uit, sprak uit, spraken uit, uitgesproken)

  1. uitspreken (uitpraten)
    tala ut
    • tala ut verb (talar ut, talade ut, talat ut)

Conjugations for uitspreken:

o.t.t.
  1. spreek uit
  2. spreekt uit
  3. spreekt uit
  4. spreken uit
  5. spreken uit
  6. spreken uit
o.v.t.
  1. sprak uit
  2. sprak uit
  3. sprak uit
  4. spraken uit
  5. spraken uit
  6. spraken uit
v.t.t.
  1. heb uitgesproken
  2. hebt uitgesproken
  3. heeft uitgesproken
  4. hebben uitgesproken
  5. hebben uitgesproken
  6. hebben uitgesproken
v.v.t.
  1. had uitgesproken
  2. had uitgesproken
  3. had uitgesproken
  4. hadden uitgesproken
  5. hadden uitgesproken
  6. hadden uitgesproken
o.t.t.t.
  1. zal uitspreken
  2. zult uitspreken
  3. zal uitspreken
  4. zullen uitspreken
  5. zullen uitspreken
  6. zullen uitspreken
o.v.t.t.
  1. zou uitspreken
  2. zou uitspreken
  3. zou uitspreken
  4. zouden uitspreken
  5. zouden uitspreken
  6. zouden uitspreken
en verder
  1. ben uitgesproken
  2. bent uitgesproken
  3. is uitgesproken
  4. zijn uitgesproken
  5. zijn uitgesproken
  6. zijn uitgesproken
diversen
  1. spreek uit !
  2. spreekt uit !
  3. uitgesproken
  4. uitsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitspreken:

NounRelated TranslationsOther Translations
prata till punkt uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
prata till slut uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
tala färdigt uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
VerbRelated TranslationsOther Translations
tala ut uitpraten; uitspreken ruzie bijleggen; uit het hoofd praten; uitpraten

Related Definitions for "uitspreken":

  1. een mening of oordeel geven1
    • de regering zal zich daar volgende week over uitspreken1
  2. het zeggen1
    • hoe spreek je dit woord uit?1
  3. het zeggen met gesproken woorden1
    • hij sprak zijn dankbaarheid uit over de belangstelling1

Wiktionary Translations for uitspreken:


Cross Translation:
FromToVia
uitspreken uttala pronounce — to sound out a word
uitspreken beskriva; leka; spela; uttrycka représenterprésenter de nouveau.