Dutch

Detailed Translations for val from Dutch to Swedish

val:

val [de ~ (m)] nomen

  1. de val (hinderlaag; valstrik)
    försåt; bakhåll
  2. de val (minder worden; afname; terugloop; daling)
    nedgång; förfall; avtagande
  3. de val (teloorgang; ondergang; debacle; tenondergang)
    olycka; fördärv; undergång; nedfall; skyfall
  4. de val (terechtkomen; landing)
    falla; landa; störta

Translation Matrix for val:

NounRelated TranslationsOther Translations
avtagande afname; daling; minder worden; terugloop; val achteruitgang; afzwakking; korten; krimpen; minderen; ontnemen; sluiereffect; vermindering; verval
bakhåll hinderlaag; val; valstrik
falla landing; terechtkomen; val
fördärv debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val slechtheid; verdorvenheid
förfall afname; daling; minder worden; terugloop; val afrotten; decadentie; verlies van normen en waarden; verloedering; verval; verwording
försåt hinderlaag; val; valstrik
landa landing; terechtkomen; val
nedfall debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val
nedgång afname; daling; minder worden; terugloop; val afnames; afrotten; afzwakking; decadentie; vermindering; verval; vervallingen; verwording
olycka debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val ellende; malheur; moeilijkheden; noodlottigheid; ongeluk; ongeval; onheil; onspoed; pech; ramp; rampspoed; tegenslag; tegenspoed; terugslag; terugslagen
skyfall debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val stortvloed; wolkbreuk; wolkbreuken
störta landing; terechtkomen; val tuimelen; vallen
undergång debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val
VerbRelated TranslationsOther Translations
falla buitelen; duikelen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
landa aankomen op vliegveld; landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen
störta kelderen; naar beneden storten; neerstorten; neervallen; op de grond vallen; steil afhellen; steil vallen; sterk in waarde dalen; stormlopen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
avtagande achteruitgaand; afnemend; minderend; slinkend; tanend; verminderend; vervallend; zwemend

Related Words for "val":


Related Definitions for "val":

  1. keer dat je op de grond terechtkomt1
    • hij maakte een lelijke val van de trap1
  2. toestel om dieren mee te vangen1
    • de muis werd gevangen met een val1

Wiktionary Translations for val:


Cross Translation:
FromToVia
val fall drop — a fall
val fall fall — act of moving in gas or vacuum under the effect of gravity from a point to a lower point
val fall fall — loss of greatness or status
val fall FallPhysik: eine schnelle Abwärtsbewegung
val fall Fall — die Art und Weise des Herabhängens von Stoffen o. Ä.
val fall FallSeemannssprache: ein hängendes Tau
val förödmjukelse abaissementaction d’abaisser, de s’abaisser, ou résultat de cette action.
val fallgrop; försåt piègeinstrument, machine dissimuler dont on se servir pour prendre des animal, comme les loups, les renards, etc.

vallen:

vallen verb (val, valt, viel, vielen, gevallen)

  1. vallen (op zijn bek gaan; ten val komen; onderuitgaan)
    falla; ta en störtflygning; stupa
    • falla verb (faller, föll, fallit)
    • ta en störtflygning verb (tar en störtflygning, tog en störtflygning, tagit en störtflygning)
    • stupa verb (stupar, stupade, stupat)
  2. vallen (doodgaan; overlijden; sterven; )
    ; avlida; gå bort; bli dödad
    • verb (dör, dog, dött)
    • avlida verb (avlider, avled, avlidit)
    • gå bort verb (går bort, gick bort, gått bort)
    • bli dödad verb (blir dödad, blev dödad, blivit dödad)
  3. vallen (tuimelen; flikkeren; kiepen; kieperen; kelderen)
    tumla
    • tumla verb (tumlar, tumlade, tumlat)
  4. vallen (omlaagstorten)
    kollapsa; ramla; falla ihop
    • kollapsa verb (kollapsar, kollapsade, kollapsat)
    • ramla verb (ramlar, ramlade, ramlat)
    • falla ihop verb (faller ihop, föll ihop, fallit ihop)
  5. vallen (naar beneden vallen; omlaagvallen)
    falla ner
    • falla ner verb (faller ner, föll ner, fallit ner)
  6. vallen (sterk afnemen; inzakken; teruglopen)
    framfalla; prolapsa
    • framfalla verb (framfaller, framföll, framfallit)
    • prolapsa verb (prolapsar, prolapsade, prolapsat)

Conjugations for vallen:

o.t.t.
  1. val
  2. valt
  3. valt
  4. vallen
  5. vallen
  6. vallen
o.v.t.
  1. viel
  2. viel
  3. viel
  4. vielen
  5. vielen
  6. vielen
v.t.t.
  1. ben gevallen
  2. bent gevallen
  3. is gevallen
  4. zijn gevallen
  5. zijn gevallen
  6. zijn gevallen
v.v.t.
  1. was gevallen
  2. was gevallen
  3. was gevallen
  4. waren gevallen
  5. waren gevallen
  6. waren gevallen
o.t.t.t.
  1. zal vallen
  2. zult vallen
  3. zal vallen
  4. zullen vallen
  5. zullen vallen
  6. zullen vallen
o.v.t.t.
  1. zou vallen
  2. zou vallen
  3. zou vallen
  4. zouden vallen
  5. zouden vallen
  6. zouden vallen
diversen
  1. val!
  2. valt!
  3. gevallen
  4. vallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vallen [het ~] nomen

  1. het vallen (tuimelen)
    ramla; störta

Translation Matrix for vallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
creperen
falla landing; terechtkomen; val
falla ihop samenvallen
kollapsa instorting; neervallen
ramla tuimelen; vallen
störta tuimelen; vallen landing; terechtkomen; val
VerbRelated TranslationsOther Translations
avlida bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen creperen; doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verrekken; verscheiden; versterven; zieltogen
bli dödad bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen afsterven; creperen; doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ontslapen; ophouden; overlijden; sterven; uitsterven; verrekken; verscheiden; versterven; zieltogen
falla onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen buitelen; duikelen; omrollen; omvallen; omvervallen
falla ihop omlaagstorten; vallen afleggen; bezwijken; het onderspit delven; inkalven; tenondergaan
falla ner naar beneden vallen; omlaagvallen; vallen
framfalla inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen
gå bort bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen doodgaan; gaan; heengaan; inslapen; ontslapen; opbreken; opstappen; overlijden; sterven; verscheiden; vertrekken; weggaan
kollapsa omlaagstorten; vallen afleggen; bezwijken; desintegreren; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; in elkaar zinken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; invallen; inzakken; inzinken; ten gronde gaan; tenondergaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; verzakken
prolapsa inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen
ramla omlaagstorten; vallen lazeren
stupa onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen buitelen; duikelen
störta kelderen; naar beneden storten; neerstorten; neervallen; op de grond vallen; steil afhellen; steil vallen; sterk in waarde dalen; stormlopen
ta en störtflygning onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
tumla flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen spartelen

Related Words for "vallen":


Related Definitions for "vallen":

  1. er boos om worden1
    • hij viel erover dat het eten niet klaar was1
  2. hem heel erg leuk of aantrekkelijk vinden1
    • ik val op blonde jongens1
  3. macht en invloed verliezen1
    • het kabinet is gevallen1
  4. omkomen1
    • hij is gevallen voor het vaderland1
  5. op de grond terechtkomen1
    • ik viel een gat in mijn knie1

Wiktionary Translations for vallen:


Cross Translation:
FromToVia
vallen falla drop — to fall
vallen trilla; falla fall — move to a lower position under the effect of gravity
vallen falla; ramla fallenunkontrolliert von oben nach unten bewegen (durch die Gravitation)
vallen stupa fallensterben durch Gewalteinwirkung im Krieg
vallen sjunka fallen — auf einen niedrigeren Wert sinken
vallen falla falleneinnehmen werden
vallen falla tomber — Être entraîné de haut en bas par son poids

Related Translations for val