Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. verzuchten:


Dutch

Detailed Translations for verzuchten from Dutch to Swedish

verzuchten:

verzuchten verb (verzucht, verzuchtte, verzuchtten, verzucht)

  1. verzuchten (zucht slaken; zuchten)
    häva en suck; sucka
    • häva en suck verb (häver en suck, hävde en suck, hävt en suck)
    • sucka verb (suckar, suckade, suckat)

Conjugations for verzuchten:

o.t.t.
  1. verzucht
  2. verzucht
  3. verzucht
  4. verzuchten
  5. verzuchten
  6. verzuchten
o.v.t.
  1. verzuchtte
  2. verzuchtte
  3. verzuchtte
  4. verzuchtten
  5. verzuchtten
  6. verzuchtten
v.t.t.
  1. heb verzucht
  2. hebt verzucht
  3. heeft verzucht
  4. hebben verzucht
  5. hebben verzucht
  6. hebben verzucht
v.v.t.
  1. had verzucht
  2. had verzucht
  3. had verzucht
  4. hadden verzucht
  5. hadden verzucht
  6. hadden verzucht
o.t.t.t.
  1. zal verzuchten
  2. zult verzuchten
  3. zal verzuchten
  4. zullen verzuchten
  5. zullen verzuchten
  6. zullen verzuchten
o.v.t.t.
  1. zou verzuchten
  2. zou verzuchten
  3. zou verzuchten
  4. zouden verzuchten
  5. zouden verzuchten
  6. zouden verzuchten
diversen
  1. verzucht!
  2. verzucht!
  3. verzucht
  4. verzuchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verzuchten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
häva en suck verzuchten; zucht slaken; zuchten
sucka verzuchten; zucht slaken; zuchten verademen