Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. vijzel:
  2. vijzelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vijzel from Dutch to Swedish

vijzel:

vijzel [de ~ (m)] nomen

  1. de vijzel
    domkraft

Translation Matrix for vijzel:

NounRelated TranslationsOther Translations
domkraft vijzel dommekracht; hefbok; krik

Related Words for "vijzel":

  • vijzelen, vijzels, vijzeltje, vijzeltjes

Wiktionary Translations for vijzel:


Cross Translation:
FromToVia
vijzel mortel mortar — vessel used to grind ingredients

vijzelen:

vijzelen verb (vijzel, vijzelt, vijzelde, vijzelden, gevijzeld)

  1. vijzelen
    krossa
    • krossa verb (krossar, krossade, krossat)

Conjugations for vijzelen:

o.t.t.
  1. vijzel
  2. vijzelt
  3. vijzelt
  4. vijzelen
  5. vijzelen
  6. vijzelen
o.v.t.
  1. vijzelde
  2. vijzelde
  3. vijzelde
  4. vijzelden
  5. vijzelden
  6. vijzelden
v.t.t.
  1. heb gevijzeld
  2. hebt gevijzeld
  3. heeft gevijzeld
  4. hebben gevijzeld
  5. hebben gevijzeld
  6. hebben gevijzeld
v.v.t.
  1. had gevijzeld
  2. had gevijzeld
  3. had gevijzeld
  4. hadden gevijzeld
  5. hadden gevijzeld
  6. hadden gevijzeld
o.t.t.t.
  1. zal vijzelen
  2. zult vijzelen
  3. zal vijzelen
  4. zullen vijzelen
  5. zullen vijzelen
  6. zullen vijzelen
o.v.t.t.
  1. zou vijzelen
  2. zou vijzelen
  3. zou vijzelen
  4. zouden vijzelen
  5. zouden vijzelen
  6. zouden vijzelen
diversen
  1. vijzel!
  2. vijzelt!
  3. gevijzeld
  4. vijzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vijzelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
krossa vijzelen 'n aframmeling geven; aan stukken breken; aframmelen; afrossen; afslijpen; bedwingen; beteugelen; breken; erafslijpen; fijn drukken; fijndrukken; fijnmaken; in bedwang houden; in de prak rijden; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; kapotdrukken; onderdrukken; platdrukken; platmaken; pletten; smashen; stukbreken; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren

Related Words for "vijzelen":