Dutch
Detailed Translations for voorhouden from Dutch to Swedish
voorhouden:
-
voorhouden (aanrekenen; beschuldigen; verwijten; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen)
Conjugations for voorhouden:
o.t.t.
- houd voor
- houdt voor
- houdt voor
- houden voor
- houden voor
- houden voor
o.v.t.
- hield voor
- hield voor
- hield voor
- hielden voor
- hielden voor
- hielden voor
v.t.t.
- heb voorgehouden
- hebt voorgehouden
- heeft voorgehouden
- hebben voorgehouden
- hebben voorgehouden
- hebben voorgehouden
v.v.t.
- had voorgehouden
- had voorgehouden
- had voorgehouden
- hadden voorgehouden
- hadden voorgehouden
- hadden voorgehouden
o.t.t.t.
- zal voorhouden
- zult voorhouden
- zal voorhouden
- zullen voorhouden
- zullen voorhouden
- zullen voorhouden
o.v.t.t.
- zou voorhouden
- zou voorhouden
- zou voorhouden
- zouden voorhouden
- zouden voorhouden
- zouden voorhouden
en verder
- ben voorgehouden
- bent voorgehouden
- is voorgehouden
- zijn voorgehouden
- zijn voorgehouden
- zijn voorgehouden
diversen
- houd voor!
- houdt voor!
- voorgehouden
- voorhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voorhouden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
vanära | scandaleuze daad; schanddaad; schandelijke daad | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
förebrå | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden | aanrekenen |
klandra | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden | aanklagen; aanmerken; aanrekenen; berispen; beschuldigen; betichten; hekelen; ten laste leggen; terechtwijzen; vermanen |
vanära | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden | dof maken |
External Machine Translations: