Dutch
Detailed Translations for weekte from Dutch to Swedish
weekte:
Translation Matrix for weekte:
Noun | Related Translations | Other Translations |
svaghet | slapte; weekte | krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwak punt; zwakheid; zwakte |
weekte form of weken:
-
het weken (inweken)
lägga i blöt-
lägga i blöt nomen
-
-
weken (week maken; ontharden; verweken; zachtmaken; in de week zetten)
– in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
Conjugations for weken:
o.t.t.
- week
- weekt
- weekt
- weken
- weken
- weken
o.v.t.
- weekte
- weekte
- weekte
- weekten
- weekten
- weekten
v.t.t.
- heb geweekt
- hebt geweekt
- heeft geweekt
- hebben geweekt
- hebben geweekt
- hebben geweekt
v.v.t.
- had geweekt
- had geweekt
- had geweekt
- hadden geweekt
- hadden geweekt
- hadden geweekt
o.t.t.t.
- zal weken
- zult weken
- zal weken
- zullen weken
- zullen weken
- zullen weken
o.v.t.t.
- zou weken
- zou weken
- zou weken
- zouden weken
- zouden weken
- zouden weken
diversen
- week!
- weekt!
- geweekt
- wekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for weken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lägga i blöt | inweken; weken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
blöta igenom | in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken | doorweken; inweken |
lägga i blöt | doorweken | |
låta blöta igenom | in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken |